Betreft: Rm 2: 5b en 6
Vraag:
Duidt Rm 2: 5b en, 6 op het oordeel, dat beschreven wordt in Op 20: 11-15?
Antwoord:
De vraag is dus waarop de uitdrukking ‘dag van de toorn’ ziet als ook de uitdrukking ‘de openbaring van het rechtvaardig oordeel’ van God, die een ieder zal vergelden naar zijn werken.
Het antwoord op die vraag is niet zo eenvoudig te geven. Dat er een toekomende openbaring of uitstorting van de toorn van God zal plaatsvinden is duidelijk. We lezen in 1 Th 1: 10 dat Christus ons redt van de toekomende toorn. Dit wordt nog eens herhaald in 5: 9 waar staat dat we niet bestemd zijn tot toorn.
Rm 5: 9 sluit daarbij aan met de uitspraak dat we door Christus behouden worden van de toorn.
Anderzijds zullen de ongelovigen wel Gods toorn ondergaan zoals o.a. Ef 5: 6 en Ko 3: 6 betuigen. Ziet dat enkel daarop dat wij niet Gods toorn in het eeuwig oordeel van de hel ondergaan en zij wel, of gaat het om meer?
Dat er ook toorn van God ‘in de tijd’ wordt geopenbaard, is duidelijk. Rm 1: 18 spreekt bijvoorbeeld over de toorn van God die is geopenbaard over de heidenen die tot afgoderij zijn vervallen. Die toorn komt daarin openbaar dat God ze overgegeven heeft aan hun lusten.
Zo spreekt 1 Th 2: 16 over de toorn die over de afkerige en vijandige Joden is gekomen (vgl. Lk 21: 23; Mt 22: 7).
Over een toekomstige uitstorting van toorn is ook sprake in het boek de Openbaring. We lezen in Op 6: 16 over de toorn van het Lam en over de grote dag van hun toorn. Nu wordt er vaak gezegd, dat de mensen die dit zeiden niet goed op de hoogte waren en de dag des toorns eerst later zal komen, maar ik weet niet of dat wel zo is. Toorn van het Lam was er toen toch zeker. En in Op 11: 18 is sprake van de toorn die gekomen is. Die toorn is daar niet het oordeel van de hel, maar de toorn die op aarde is neergedaald en waarop het oordeel van de doden enz. volgt. Zo ook komt Gods toorn over Babylon hier op aarde (Op 16: 19). En zo komt er toorn over de legers die zich tegen Christus keren als Hij verschijnt ( Op 19: 16).
Van veel betekenis is ook Op 15: 1. In dat vers wordt gesproken over de zeven laatste plagen die over de aarde zullen komen en waarmee ‘de grimmigheid van God voleindigd is’ (zie ook vs. 7 en 16: 1). Deze teksten spreken alle van toorn die voor de tijd van Op 20: 11-15) over de mensen komt.
Daarentegen spreekt Op 14: 10,11 wel degelijk over de eeuwige toorn in de poel van het vuur.
Het is duidelijk dat als de tijd van toorn aanbreekt waar Op 15: 1 op doelt, deze toorn alleen hen treft die dan leven.
Het woord van Rm 2: 5,6 geldt echter voor alle mensen, ook voor allen die in de loop der eeuwen gestorven zijn. Voor hen kan de dag van de toorn en van het rechtvaardig oordeel van God natuurlijk pas ingaan nadat ze uit de doden zijn opgestaan. Dat wil zeggen als ze geoordeeld worden voor de grote witte troon waar Op 20: 11-15 van spreekt.
Voor de ongelovigen die leven in de eindtijd gaat die toorn al eerder in, namelijk (1)als Gods gerichten voorgesteld door de zeven zegels, de zeven bazuinen en de zeven schalen over de aarde worden uitgestort. Daarna (2)als Christus verschijnt en in vlammend vuur vergelding brengt over hen die God niet kennen en over hen die het evangelie niet gehoorzaamden ( 2 Th 1: 7,8). Ze eindigt voor hen echter ook daarin (3)dat ze voor eeuwig geoordeeld worden (2 Th 1: 9).