Betreft: Rm 3: 21-28
Vraag:
Graag een tekst voor tekst verklaring van deze verzen?
Antwoord:
vs 21: de wet zegt wat de mens moet doen om recht op het leven te hebben. Daar niemand de wet kan houden wordt ieder door de wet veroordeeld. Er is geen gerechtigheid te verkrijgen op grond van werken. Wil God rechtvaardig handelen op grond van de wet dan moet Hij ons juist veroordelen.
God toont echter op een andere wijze Zijn gerechtigheid, niet namelijk door zondaars te verdoemen, maar door ze vrij te spreken op grond van het geloof.
Deze rechtvaardiging door het geloof geeft de wet niet, ze gaat buiten de wet om, maar de wet en de profeten hebben van deze gerechtigheid op grond van het geloof wel getuigd.
Reeds in Gn 15: 6 is sprake van deze rechtvaardiging op grond van geloof. (Met’wet’ wordt hier de Pentateuch ofwel de vijf boeken van Mozes bedoeld).
Vs 22: er is nu gerechtigheid, die God verschaft, verkrijgbaar- niet op grond van werken, dat zou gerechtigheid zijn die de wet verschaft aan wie de wet zou houden (als dat mogelijk zou zijn)- maar door geloof in Jezus Christus. En dat geldt niet voor enkelen, maar voor allen, die geloven.
Vs 22: b er is namelijk geen onderscheid: net zo goed als allen 23 gezondigd hebben en allen de heerlijkheid van God mislopen, net zo goed worden allen (die geloven) om niet, gratis, zonder enige prestatie van de mens, gerechtvaardigd (onschuldig verklaard, vrijgesproken).
En het is pure genade, want de verlossing in Christus Jezus (die beantwoordt aan de eisen van gerechtigheid) is van God uitgegaan en daarvoor hebben wij niets gedaan om die te verdienen.
Vs 24: Christus is door God voorgesteld als zoenmiddel. Om die verzoening te verkrijgen moet men geloven: dus ‘door geloof’. Die verzoening is gelegen ‘in het bloed van Christus’ d.w.z. Christus heeft daarvoor zijn leven gegeven.
N.B. We kunnen het ook zo lezen: ‘door geloof in Zijn bloed’ dan ziet het erop dat we geloven in Christus als Degene, die voor ons in de dood ging.
God geeft Christus als zoenmiddel gegeven om daarin Zijn gerechtigheid te tonen (niet door zondaars rechtvaardig te veroordelen, maar door ze op volkomen rechtvaardige grond vrij te spreken). Dat gebeurt nu na eeuwen en eeuwen die daaraan voorafgingen, waarin de mensen evengoed zondigden.
God liet dat echter geworden zonder direkt in te grijpen zoals dat bij de zondvloed was gebeurd en zoals dat met Sodom en Gomorra gebeurde.
Vs 26: in de tegenwoordige tijd komt de (in vers 25 genoemde) rechtvaardigheid van God wel tot uiting en het is zo, dat God zelf rechtvaardig is (in Zijn handelen) als Hij de zondaar rechtvaardigt, die in Jezus Christus gelooft.
God spreekt de zondaar namelijk vrij op een grondslaga van recht. God kan schuldige zondaars onschuldig verklaren (rechtvaardigen) omdat Hij de Onschuldige (Jezus Christus) op het kruis tot Schuldige heeft gemaakt.
Vs 27: omdat deze rechtvaardiging enkel berust op geloof en alles van God is uitgegaan, is er geen enkele plaats voor roem van de mens. Als de mens op grond van werken der wet gerechtvaardigd had kunnen worden dan had hij kunnen roemen op zijn prestaties, die roem is nu uitgesloten door de wet (regel) van het geloof die voor God alleen geldigheid heeft.
Vs 28: nogmaals wordt gezegd, dat de rechtvaardiging niet berust op werken, maar op geloof.