Betreft: Rm 5: 10
Vraag:
Behouden worden en verzoend worden is toch identiek? Wij zijn verzoend, dan zijn we dus ook behouden?!
Waarom is voor de verzoening de dood van de Heer nodig en voor het behouden worden het feit dat de Heer leeft?
Antwoord:
Iemand die verzoend is met God is ook behouden en tegelijk nog niet behouden. De oplossing voor deze ogenschijnlijke tegenspraak zit hierin, dat de Schrift op twee manieren over behoudenis spreekt.
Gelovigen zijn behouden en ze worden behouden.. Ieder die in Jezus Christus gelooft is behouden, is gered. Zo iemand komt niet in het oordeel en is uit de dood overgegaan in het leven (Jh 5: 24). Maar het volle effect van de behoudenis ervaren we nog niet. Ons lichaam deelt er nog niet in, dat is nog vergankelijk, sterflijk. Mat het oog daarop zegt de schrift dat we behouden worden.
Het onderscheid laat zich heel duidelijk maken aan de hand van de geschiedenis van Noach. Toen Noach in de Ark ging was hij behouden. Hij kwam niet om in het oordeelswater van de zondvloed. Aan de andere kant was hij op weg naar de behoudenis, namelijk naar een plaats op de gereinigde aarde. Zijn ‘behoudenis’ was pas compleet toen hij behouden uit de ark kwam.
We zijn behouden, d.w.z. gevrijwaard van het oordeel; we worden behouden d.w.z. we komen straks met een verheerlijkt lichaam in het Vaderhuis
Door onze zonden staan we schuldig voor God. We hebben de dood, het eeuwig oordeel, verdiend. Wij hebben ons vijandig tegenover God opgesteld. Niet Hij is onze vijand, maar wij zijn vijanden van Hem.
Willen we met God verzoend worden, dan moeten onze zonden weggedaan en daardoor de breuk met God geheeld worden. Daarvoor was het nodig dat Christus onze straf op zich nam en het oordeel voor ons onderging. Zonder bloedstorting is er geen vergeving. Hij moest dus zijn bloed storten ofwel zijn leven geven.
Maar willen wij in de hemel komen dan was het nodig dat Christus uit de doden opstond, dat Hij de dood en de satan overwon. De uitdrukking dat we behouden worden doordat hij leeft kan nu twee dingen betekenen:
a. Het feit dat Hij leeft staat er garant voor dat we de eeuwige behoudenis zullen bereiken.
b. Als de levende Heer staat Hij ons terzijde, bidt Hij voor ons en geleid Hij ons naar de eeuwige heerlijkheid toe (Rm 8: 34; Hb 2: 17,18; 4: 15; 1 Jh 2: 1).
Voor beide uitleggingen is wat te zeggen en misschien gaan ze beide tegelijk wel op.