Betreft: Rm 5: 12,13,18 en 19)
Vraag:
In Rm 5: 19 staat dat zeer velen tot zondaars zijn gesteld. Dit suggereert dat niet alle mensen zondaars zijn geworden. In Rm 5: 12 wordt echter wel gezegd, dat de dood tot alle mensen is doorgedrongen omdat allen gezondigd hebben. Hoe zit dat?
Antwoord:
Het verschil in bewoording beklemtoont dat we zeer nauwkeurig moeten lezen en ons hebben af te vragen: waarom staat het hier nu zo? Daarvoor is nodig het betoog vers voor vers te volgen.
Vers 12:
laat onomstotelijk zien, dat de dood tot alle mensen is doorgegaan omdat allen gezondigd hebben. Daarvan is NIEMAND uitgezonderd.
Vers 13 en 14 geven aan:
dat ook vóór de wetgeving de mensen zondigen en dat blijkt wel daaruit, dat vanaf Adam tot Mozes de mensen gestorven zijn. Wat dat betreft is er dus geen verschil of men nu onder de wet leeft of niet. Het enige verschil is dat de zonde voor hen die onder de wet staan het karakter van overtreding krijgt.
Vers 15 a spreekt dan:
over ‘de velen’ die gestorven zijn. Waarom? Om twee redenen:
a. om de nadruk te leggen op het kontrast ‘een’ tegenover ‘zeer velen’.
Bij ‘allen’ zou het nog kunnen gaan om betrekkelijk weinig mensen. Veronderstel dat het aantal mensen op aarde maar heel gering gebleven was. Het gaat echter om ‘zeer velen ‘.
b. om het verband met vers 15b te handhaven. De gave in genade is overvloedig geweest over ‘velen’. Hier kon niet staan ‘allen’, want niet allen nemen de genade aan.
Eenzelfde verschil in woordgebruik treffen we aan in vers 18 en 19. In vers 18 is ‘allen’ op zijn plaats:
-de gevolgen van één overtreding treffen alle mensen,
-de gevolgen van één gerechtigheid strekken zich ook uit tot alle mensen.
-de ongehoorzaamheid van de ene stelt de velen tot zondaars (hier de velen genoemd omdat in vers 19 niet kan staan dat allen tot rechtvaardigen gesteld zijn).
Dit nauwkeurige woordgebruik sluit de zogenaamde ‘alverzoeningsleer’ uit.