Vraag:
In Rm 5: 12-14 wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen zonde en overtreding , het lijkt er echter op dat in vers 20 de beide begrippen op één hoop ‘gegooid ‘worden. Hoe zit dat eigenlijk?
Antwoord:
In Rm 5:12-14 wordt duidelijk gemaakt dat ‘zonde’ het karakter krijgt van ‘overtreding’ als het een daad is tegen een uitdrukkelijk gebod in. Adam zondigde niet slechts, maar zijn zonde had het karakter van ‘overtreding’, want hij deed iets dat God uitdrukkelijk verboden had.
Toen Israël bij de Sinaï de wet kreeg hield dat in, dat daarna hun zonden, net als bij Adam’ het karakter kregen van ‘overtreding’. Tussen Adam en Mozes zondigden de mensen wel (ze stierven dan ook), maar hun zonden hadden niet het “zwaardere” karakter van overtreding. Heel duidelijk zegt Rm 4:15 immers dat er zonder wet ‘geen overtreding’ is.
Vers 20 lijkt dit onderscheid weg te wissen, maar dat is slechts schijnbaar. Ten eerste wordt er een woord gebruikt dat wat minder sterk de letterlijke zin van ‘over-treden’ heeft dan in 4:15. Het Engels heeft hier ‘offence’ (belediging, misdaad, misstap), terwijl het in 4:15 echt om ‘over-treding’ gaat (Engels: transgression).
Maar hiermee is niet alles gezegd, want in 5:15 wordt hetzelfde woord gebruikt als in vers 20. We zijn er dus niet door ‘overtreding’ in vers 20 een beetje om te buigen naar (af te zwakken tot) ‘zonde’ en zo de twee uitdrukkingen min of meer gelijk te stellen. We zullen het verschil tussen die twee moeten handhaven. Dan blijft natuurlijk de vraag waarom de apostel na ‘opdat (zodat) de overtreding zou toenemen’ niet vervolgt met : ‘maar waar de overtreding toenam, is de genade veel overvloediger geworden’, maar met ‘waar de zonde toenam’.
Door de wet nam de overtreding toe. Dat kan betekenen dat het boze karakter van het overtreden steeds duidelijker in het licht gesteld werd of dat het aantal overtredingen toenam. Uiteraard nam dan ook de zonde toe, want een overtreding is zonde (maar niet iedere zonde is een overtreding). Dat ‘toenemen’ kan op dezelfde wijze verklaard worden: de zonde werd steeds duidelijker in al haar boosheid in het licht gesteld. In dit geval ook omdat ze daarbij het karakter van overtreding kreeg. Of: de zonden namen in aantal toe doordat de wet tot zonde prikkelt (Rm 7:8,9; 1 Ko 15:56).
De overgang van het bijzondere begrip ‘overtreding’ naar het algemene begrip ‘zonde’ betekent niet, zoals reeds gezegd, dat beide begrippen gelijkgeschakeld worden, maar zal bedoeld zijn om duidelijk te maken dat de genade niet alleen overvloediger wordt ten aanzien van de overtredingen, maar ten aanzien van de zonde in het algemeen. Daarmee keert de apostel terug naar vers 12 waar hij met het algemene begrip ‘zonde’ begonnen is en geeft hij de overgang aan naar 6:1 waar hij vervolgt met het begrip ‘zonde’ en waar het woord ‘overtreding’ niet op zijn plaats zou zijn omdat hij schrijft aan mensen die voor de wet gestorven zijn.