Betreft: Rm 6: 4,7
Vraag:
a. Wij worden op jeugdige leeftijd gedoopt en dan moeten we God toch nog leren kennen
b. Wat in vers 7 staat geldt toch alleen van hen die bekeerd zijn ofwel gelovig zijn?
Antwoord:
b. Om met vraag b te beginnen: Paulus schrijft aan gelovigen, dus aan mensen die zich bekeerd hebben. Ze hebben hun zonden aan God beleden en geloven in de Heer Jezus. Zulke mensen hebben zich laten dopen, denk maar aan de kamerling uit Ethiopië (Hd 8: 26-41) of aan de Korinthiërs (Hd 18: 8). Ze waren daardoor begraven met Christus, ze waren opgewekt met Christus en ze leidden nu een nieuw leven. Uiteraard kon er ook wel een schijnchristen tussen zitten, maar daar gaat Paulus niet van uit. Voor zulke mensen gaat op wat Paulus hier in Rm 6: 1-7 schrijft.
a. Voor hen die als zuigeling gedoopt zijn, gaat wat de apostel hier schrijft niet op. Op het moment van hun doop waren ze nog niet bekeerd en geloofden ze nog niet in de Heer Jezus. De betekenis van de doop, dat is ‘afwassing van zonden’ (Hd 22: 16); ‘begrafenis met Christus’ (Rm 6: 4; Ko 2: 11,12) en ‘vraag voor God van een goed geweten’ (1 Pt 3: 21) heeft de zuigelingendoop niet en dan is het dus moeilijk dit onderwijs van de apostel te volgen.
De kinderdoop gaat namelijk uit van de gedachte dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is en op grond daarvan doopt men zuigelingen.