Betreft: Rm 7: 24 en 8: 24-25
Vraag:
Hoe zijn deze twee teksten met elkaar te rijmen. De eerste spreekt over verlossing ‘uit’ het lichaam en de twee over verlossing van het lichaam.
Antwoord:
Deze twee teksten handelen niet over hetzelfde. De persoon in Rm 7 wil door wetsbetrachting verlost worden van de macht van de zonde in zich. Hij ziet zijn lichaam als door de zonde beheerst ( zie Rm 6: 6). Van die zonde-macht wil hij verlost worden en zijn ‘wanhoopsroep’ is dan ‘wie verlost mij uit dit lichaam van de dood’. Daarmee bedoelt hij niet ‘hoe kom ik uit mijn lichaam’, maar hoe kom ik uit die macht van de zonde die mijn lichaam gebruikt. Daar blijft het niet bij, want hij geeft de oplossing erachter aan: ‘Ik dank God door Jezus Christus’ en hoofdstuk 8 geeft aan dat er vrijheid is voor de gelovige omdat de zonde-macht in Christus is geoordeeld. God stelt ons in staat nu ons lichaam te gebruiken tot zijn eer, dat wil zeggen dat ons lichamelijk bestaan in zijn dienst gesteld wordt, vergelijk Rm 12: 1.
In 8: 24 gaat het niet om de term ‘lichaam dezes doods’, maar gewoon om ons lijfelijk lichaam op zichzelf. Dat lichaam is nog onderworpen aan ziekte en aftakeling, maar we zullen een lichaam krijgen dat daarvan verlost wordt. Vergelijk ook Fl 3: 21.