Betreft: Rm 8: 21 en 26
Vraag:
Wat is de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid?
Wat zijn de onuitsprekelijke verzuchtingen?
Antwoord:
Toen Adam en Eva zondigden had dat niet alleen gevolgen voor hen zelf, maar voor de hele schepping. De aarde werd om hunnentwil ‘vervloekt’ (Gn 3: 17).
Rm 8: 20 zegt dat de schepping aan de vruchteloosheid onderworpen is. In de schepping is alles vergankelijk. De schepping getuigt van de dood. Dieren vinden de dood of worden gedood, maar ook in de plantenwereld heerst de vergankelijkheid. Bladeren sterven af, bomen worden oud en vallen om.
De schepping is dus aan de vergankelijkheid ‘onderworpen’. Dat wordt in vers 15 ‘dienstbaarheid aan de vergankelijkheid genoemd. De schepping kan daar niet onderuit. Ze kan zich van die vergankelijkheid niet vrijmaken.
Zolang wij in dit lichaam zijn, werkt de vergankelijkheid ook in ons. We ondervinden dat in ons lichaam door ziekte en ouderdomsverschijnselen. Wat dat betreft zuchten we net als de schepping en net als een vrouw die in barensnood is (vs. 22,23).
Vaak weten we daarbij niet wat we bidden moeten: dat is onze zwakheid. Moeten we bidden om genezing of om berusting? Moeten we bidden om een andere baan omdat we het in onze baan zo moeilijk hebben of moeten we bidden om kracht?
Welnu, wij bidden in zwakheid, maar de Geest weet precies wat we zouden moeten bidden en nu bidt Hij voor ons, Hij neemt onze ‘verzuchtingen over’ op een volmaakte manier. Wij kunnen dat niet: het zijn onuitsprekelijke verzuchtingen voor ons (vergelijk 2Ko 12: 4), maar Hij vertaalt om zo te zeggen onze gebeden in volmaakte taal, in volmaakte smeekbeden,in volmaakte verzuchtingen.