Betreft: Rm 8: 33
Vraag:
Gods uitverkorenen gaan toch ook nog wel eens in de fout en zijn dan toch te beschuldigen?
Antwoord:
We moeten een onderscheid maken tussen de positie van de gelovige in Christus en de levenspraktijk. Iedere gelovige heeft vergeving van zonden, sterker nog: hij is gerechtvaardigd, dat wil zeggen ‘vrijgesproken van schuld’. Christus heeft onze schuld op zich genomen (zie Js 53: 5; Rm 5: 1; 8: 1,2). Wat de eeuwigheid betreft kan geen mens, geen satan beschuldiging tegen ons inbrengen. Let erop dat het in Rm 8: 1 en 31-34 gaat over de kwestie van veroordeling, verdoemenis, ja of nee. En lees hierbij Zc. 3: 1-5 waar satan, de aanklager van de broeders, de mond gestopt wordt.
De gelovigen kunnen echter nog wel zondigen omdat ‘het vlees’ nog in hen is. Ze hoeven echter niet te zondigen (lees 1Jh 2: 1,2). Als ze gezondigd hebben dan zijn ze te beschuldigen van kwaad. God komt hen dan tegen met zijn tuchtiging. Dat is echter de tuchtiging van een Vader over zijn kinderen en heeft niet te maken met hun eeuwig behoud.
In de Gemeente hoort iemand die zondigt dan ook terecht gewezen te worden.
De positie van de gelovigen wat de eeuwigheid betreft is dus onaantastbaar, wat zijn praktische wandel aangaat wordt de gelovige wel terdege door God getuchtigd om hem terug te brengen van een verkeerde weg. Maar nogmaals: dat heeft niet met zijn eeuwig behoud te maken.