Betreft: Rm 9: 33 en 10: 11
Vraag:
Volgens de voetnoot haalt Paulus bij vers 11 Js 28: 16 aan, daar gaat het echter over een ‘steen’. Hoe zit dat eigenlijk?
Antwoord:
Het gaat Paulus niet om het begin van Js 28: 16. maar om het slot van dat vers en dat luidt:
‘hij die gelooft haast niet’. In Rm 10: 11 staat echter: ‘al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen’.
Het begin van deze beide zinnetjes stemt wel overeen, want ‘geloven’ of ‘op Hem zijn geloof bouwen’ betekent hetzelfde.
Het slot verschilt echter en dat is het probleem bij deze (en meerdere aanhalingen).
Het verschil vindt meestal hierin zijn oorzaak, dat Paulus de Septuaginta citeert. Dat is de griekse vertaling van het oude testament. Deze wijkt op sommige punten iets af van het Hebreeuwse tekst.
Het ‘niet haasten’ kan echter opgevat worden als:
geen twijfel, geen zenuwachtigheid, maar rustig vertrouwen van het geloof. Zoveel verschilt de tekst dus niet van wat Js 28: 16 zegt.
In Rm 9: 33 hebben we te doen met een samentrekking van Js 8: 14 waar sprake is van ‘een steen waaraan men zich stoot’ (Rm 9 steen des aanstoots genoemd) en ‘een rotsblok waarover men struikelt’ (Rm 9 ‘rots der ergernis = struikelblok genoemd).
In Js 28: 16 wordt gezegd ‘hij die gelooft haast niet’ (Rm 9 geeft dit weer met: ‘wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet beschaamd uitkomen).
Doordat deze aanhalingen op deze wijze in het N.T. zijn opgenomen sanctioneert God deze weergave, want het is onder de leiding van Zijn Geest geschied.