Romeinen 10:06 Gerechtigheid

Betreft: Rm 10: 6, 7

Vraag:

Kunt u deze verzen nader toelichten?

Antwoord:

In Rm 10 stelt Paulus tegenover elkaar: de gerechtigheid die uit de wet is en de gerechtigheid die uit het geloof is. De eerste berust op ‘doen’, dat wil zeggen ik moet wat doen om vrijspraak te krijgen, om van mijn schuld af te komen. De tweede berust op ‘gedaan’ dat wil zeggen Christus heeft alles gedaan om ieder die in Hem gelooft vrijuit te laten gaan.

Als nu iemand door eigen inspanning tracht de hemel te verdienen, dan houdt dat in, dat Christus dus niet de weg naar de hemel behoefde te banen. Dan wil zo iemand als het ware zelf in de hemel opklimmen. Hij vraagt dan eigenlijk: Wat voor prestatie moet ik verrichten om dat te kunnen presteren. De onderliggende gedachte daarbij is misschien: Zo iets is onmogelijk. In feite loochent zo iemand daarmee, dat Christus de weg naar de hemel gebaand heeft door zijn sterven, opstanding en hemelvaart. Dan haalt zo’n persoon als het ware Christus uit de hemel naar beneden. Hij gelooft niet in een Christus die het verlossingswerk volbracht heeft en aan Gods rechterhand zit.

Zo iemand wil dan ook zelf zich bevrijden van het oordeel van de dood, dat houdt in dat Christus voor hem niet het oordeel behoefde te dragen. Hij vraagt als het ware: Door welke diepte van oordeel moet je heen om met God in het reine te komen. Welke prestatie moet je daarvoor leveren? Zo iemand loochent daarmee dat Christus in de dood, de afgrond, is gegaan om door de dood de satan te niet te doen en zondaars te bevrijden. Hij haalt daarmee als het ware Christus uit de dood terug. Hij laat Hem om zo te zeggen uit de dood opkomen.

Maar de gerechtigheid die uit het geloof is, spreekt zo niet. Integendeel die belijdt dat Christus in de dood gegaan is (in de afgrond neergedaald), maar ook dat Hij is opgestaan en naar de hemel is gegaan (in de hemel is opgeklommen).

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies