Betreft: Rm 10: 19 en 11: 11
Vraag:
Kunt u voorbeelden uit de geschiedenis noemen, dat het de gemeente gelukt is Israël jaloers te maken?
Antwoord:
Er is een verschil tussen Rm 10: 19 en 11: 11. In het eerste geval gaat het om een boze afgunst, om nijdigheid. Dat blijkt uit de aangehaalde tekst uit Dt 32. Er is eerst sprake van ‘jaloers of naijverig maken’ en vervolgens van ’toorn opwekken’. Het gaat dus niet om een jaloersheid om te bezitten, maar om het niet gunnen van iets aan een ander. Deze jaloersheid is een straf van God vanwege hun ongeloof. We zien ze beschreven in het boek de Handelingen, zie Hd 13: 45. Deze jaloezie of nijd is in de eerste eeuwen van het christendom regelmatig voorgekomen. Helaas hebben de christenen in later tijd de joden vervolgd en hun woede op hen gekoeld.
In hoofdstuk 11: 11 kan de jaloersheid op dezelfde manier bedoeld zijn als in 10: 19. Maar in 11: 14 geeft Paulus er heel duidelijk een positieve zin van aan, namelijk dat er enigen door behouden zullen worden. Daar gaat het dus niet om het volk als zodanig, maar om Joden individueel. En daarvan zijn in de geschiedenis ook wel voorbeelden te geven. We denken dan aan Joden die tot bekering zijn gekomen als Isaäk da Costa, A.Saphir, J.Rottenberg en vele anderen.