Betreft: Rm 11: 28
Vraag:
Worden de Israëlieten op grond van de verkiezing behouden, iedereen moet toch op grond van geloof behouden worden?
Antwoord:
Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen, dat geldt voor de heidenen zowel als voor de Joden. Vers 23 zegt dan ook dat God machtig is in de toekomst Israël weer in te enten ‘als ze niet in ongeloof blijven’.
Dat God echter in de toekomst weer Zijn volk gedenkt en hen tot inkeer brengt is een kwestie van verkiezing om der vaderen wil.
In deze tijd wordt het evangelie van de genade van God verkondigd. Dat evangelie nemen de Joden echter (in het algemeen gesproken) niet aan. Nu zou God met hen een afgedane zaak kunnen maken en ze voorgoed terzijde kunnen stellen. Dan zouden de beloften aan de vaderen gegeven die betrekking hebben op hun letterlijk nageslacht (beloften in verband met het bezit van Kanaän) niet in vervulling gaan.
Zo handelt God echter niet. Nadat de volheid van de heidenen is ingegaan zal God opnieuw de draad met Israël weer opnemen. Ze zullen tot inkeer komen, maar niet omdat ze het vrije evangelie van genade gepredikt wordt zoals nu, maar omdat ze in Grote Verdrukking zullen komen, en tot inkeer gekomen, zullen gaan uitzien naar de Verlosser.
Ze zullen dan hun afwijking en zonde voor God belijden en op grond van het werk van Jezus Christus kan God hen dan aannemen. Zoals de Joden in de tijd van de aartsvaders geloofden en vooruitzagen op de Verlosser zo zullen zij dat in de toekomst doen en dan zullen ze degen die ze doorstoken hebben zien komen tot hun redding, zoals Zacharia dat zo mooi beschrijft, Za 12: 10.
Dit weer enten is lang zo ingrijpend niet als het enten van de heidense takken, immers:
-de gelovigen uit de heidenen zijn te vergelijken met de takken van een wilde olijf, die op de wortel van een tamme olijfboom worden geënt.
-als de joden tot bekering komen dan kunnen zij zeker weer geënt worden, want zij zijn geen takken van een wilde olijf, maar takken van de tamme olijf d.w.z. zij zijn lichamelijk nazaten van Abraham.
Dat dit weer enten van de Joden niet een fiktieve zaak is, wordt vervolgens in de verzen 25 enz. aangegeven.