Betreft: Rm 12: 14
Vraag:
Hoe moeten we de inhoud van dit vers rijmen met Ps.5: 11; 10: 15; 17: 13, 14 en met de zogenaamde
wraakpsalmen?
Antwoord:
Het is van belang te beseffen, dat God in de loop der tijden niet altijd op dezelfde wijze handelt en zich ten opzichte van de mensen niet altijd op gelijke wijze opstelt.
Hij blijft wel DEZELFDE, maar Hij handelt niet altijd gelijk.
Er is namelijk een tijd om genadig te zijn, maar ook een tijd om te oordelen.
We zien dat in de Schrift. Voor de zondvloed liet God de mens in vrijheid zijn eigen gang volgen. We lezen niets van een gebod of van een wet. Ook niets van een oordeel of gericht, TOTDAT de toestand zo boos was, dat God de zondvloed moest zenden. In de tijd dat God lankmoedig is moeten degene die Hem kennen ook lankmoedigheid betonen. Zij moeten dan niet menen dat ze boosdoeners moeten uitroeien of daarom moeten bidden.
Na de zondvloed geeft God het gebod dat als iemand een ander doodgeslagen heeft hij dan ook gedood moet worden. God stelt dus de doodstraf in. Afgezien van het feit, dat er omstandigheden kunnen zijn dat er genade bewezen wordt, kunnen we stellen dat de doodstraf een gebod van God is. Welnu, dan moeten wij niet met gevoelsargumenten of menselijke overwegingen menen het beter te weten dan God.
Later gaf God aan Israël de wet met strafbepalingen op overtredingen erbij.
Tevens kreeg Israël de opdracht alle Kanaänieten uit het land Palestina uit te roeien. Dat gebeurde pas nadat Gn 15: 16 vervuld was.
Zo’n opdracht hebben wij in deze tijd van genade echter niet. Ook staan wij niet onder de wet en zouden we overtreders straffen op de wijze zoals God dat aan Israël gebood.
Een Israëliet als David mocht smeken om recht en dat God de goddeloze straffen zou. Hij leefde onder de wet waar gericht gehouden moest worden. Wij worden echter opgeroepen om te bidden voor de goddelozen opdat ze zich bekeren. Want op grond van het werk van de Here Jezus kan God geduld hebben met de mens.
Hij brengt het oordeel nog niet, maar wil genade bewijzen.
Wel, dan moeten wij dezelfde gezindheid openbaren en de goddelozen en onze vijanden, die ons vervolgen niet haten maar liefhebben.
In de toekomst echter, in de tijd van de Grote Verdrukking gaat God Zijn gerichten over de aarde brengen en in dat verband lezen we in Op 6: 9 en 10 over mensen die God om wraak smeken over hun vijanden. Dat zal dan gepast zijn, maar dat is het nu niet.
Het maakt dus wel uit in welke tijd een mens (de gelovige) leeft. In de tijd dat God genade bewijst en zijn lankmoedigheid gezien wordt, moeten wij ook zo gezind zijn.
In de tijd dat God gaat richten naar Zijn heiligheid en gerechtigheid zullen de gelovigen zich in overeenstemming daarmee moeten opstellen.
Laten we maar dankbaar zijn, dat wij in deze genadetijd leven. Maar dat brengt met zich mee dat we bekommerd zijn over hen die God niet kennen, voor hen bidden en ze het evangelie bekend maken.