Betreft: Rm 14: 15
Vraag:
Moet ik me dan richten naar het kleinzielig gedoe van mijn broeder waar ik geen grond voor zie in Gods Woord?
Antwoord:
Twee dingen zijn hier van belang. Ten eerste dat het niet moet gaan om kleinzielig gedoe. Paulus wijst op iets dat voor de jodenchristenen van toen een heel reële zaak was. Voor veel jodenchristenen ging het om een zaak die voor hen zonde was.
Ten tweede gaat het er niet om dat ik iets doe wat mijn broeder misschien verkeerd vindt, maar dat hij zwak is en ik hem door mijn gedrag overhaal iets te doen dat voor zijn geweten zonde is.
Het moet dus om iets gaan dat hem in verleiding brengt tegen zijn geweten in te handelen. Als we onze broeder liefhebben en het is echt voor hem een probleem dan zullen we met hem rekening houden.