Spreken in tongen: gewikt en gewogen

Inleiding

In dit artikel is getracht het verschijnsel van het spreken in tongen zo evenwichtig mogelijk te toetsen. Een aantal argumenten pro en contra passeren de revue en aan alle bijbelteksten die op dit verschijnsel betrekking hebben wordt aandacht besteed. Ter bevordering van de overzichtelijkheid is dit puntsgewijs gebeurd. Ten overvloede zij vermeld, dat niet ieder die in talen spreekt alle aangevoerde argumenten ter ondersteuning van dit verschijnsel, voor zijn rekening zal nemen. Er is op dat punt van zaken nog wel enig verschil van opvatting.

Een predikant wiens oordeel ik in het algemeen erg waardeer, gaf als bezwaar op dit stuk dat ik eenzijdig de nadruk leg op het redenerend verstand, terwijl het verstand ook een intuïtieve zijde heeft waardoor men hemelse dingen bereikt, waartoe de ratio nooit kan doordringen. Ik ben het van harte met deze broeder eens dat God een ondoorgrondelijk geheimenis is. Over God kunnen we niet heersen met onze rede en voor Gods woord kun je alleen maar steeds dieper je knieën buigen. Dat is waar, maar als God ons in de Bijbel bepaalde dingen ontvouwt, dan zullen we met ons verstand onderworpen aan en verlicht door de Geest van God moeten naagaan wat de Heer bedoelt. Als het gaat om praktische zaken zoals de omgang met elkaar als christenen dan moeten we ons mede laten leiden door ‘intuïtie’. Op dat terrein maakt blote kennis opgeblazen en als we daarmee een broeder te lijf gaan bijvoorbeeld in zoiets als de kwestie van vlees eten bedroeven we hem. Dan wandelen we misschien wel naar onze kennis, maar niet naar de liefde ( zie Rm 14:13-15). Wat de uitleg van de Schrift betreft acht ik ‘intuïtie’ echter geen betrouwbare gids. Men vergeve mij dus mijn ‘verstandelijke’ benadering van het probleem van het spreken in tongen.

A. HET VERSCHIJNSEL OP ZICHZELF

Argument I : In de Bijbel lezen we dat de gelovigen destijds in tongen spraken. Wij spreken in tongen en zijn dus heel bijbels bezig.

Tongentaal bij heidenen en secten
Het feit dat iemand ‘in tongen spreekt’, zegt niets over het wel of niet bijbels karakter ervan, omdat:
a) de heidenen zich bij de orakels in een soort tongentaal uitten;
b) Joseph Smith, de stichter van de sekte van de Mormonen, dit ook deed;
c) de Irving-beweging, met haar dwaalleer aangaande de menselijke natuur van Christus, zeer sterk door tongentaal gekenmerkt werd.

Tongentaal in Roomskatholieke charismatische kringen
In onze tijd wordt er ook in charismatische kringen binnen de R.K. kerk in tongen gesproken (o.a. door kardinaal Suenens). Het is m.i. niet erg aannemelijk, dat de Heilige Geest iemand die de afgoderij van de mis pleegt (vergeef mij deze krasse uitspraak, die ik van ex-pater Chinique overneem) en Maria vereert, in tongen Gods lof zal laten prijzen.

Een beroep op het feit dat de wantoestanden in de gemeente te Korinthe het spreken in talen niet belemmerden, zegt in dezen niet veel, want:
a) uit de Korinthebrief volgt niet dat b.v. de hoereerder in talen sprak;
b) er valt niet aan te tonen dat zij die de opstanding loochenden, door de Geest met de gave van de ongentaal begiftigd werden;
c) in Korinthe sloop kwaad naar binnen, de R.K. kerk wordt echter in grote mate door afval gekenmerkt.

Er is geen verband aan te tonen tussen de verschijnselen die in ’t begin van deze eeuw het ontstaan van de Pinksterbeweging in Los Angeles kenmerkten en soortgelijke verschijnselen bij Mormonen en Irvingieten in de eeuw daarvoor. Men mag de Pinksterbeweging wat betreft de tongentaal daarmee niet vereenzelvigen.
Tussen de R.K. charismatische beweging en de Pinksterbeweging liggen echter wel degelijk verbanden.

Wie dan ook het spreken in tongen in R.K. kring als onbijbels verwerpt, kan moeilijk dit verschijnsel in de Pinksterbeweging als bijbels kwalificeren, want:
a) de tongentaal is vanuit de charismatische kringen op het R.K. erf overgeplant;
b) er is geen verschil aan te tonen tussen de tongentaal in de R.K. charismatische beweging en die zoals in Pinksterkringen gepraktiseerd.

Uit welke bron?

We kunnen zoals bij menig ander verschijnsel bij de tongentaal drie mogelijke bronnen onderscheiden waar het verschijnsel zijn ontstaan aan te danken kan hebben, namelijk:
a) het is uit het vlees;
b) het is satanisch in de zin van occult.
c) het is uit God
In geval a kan Satan er wel achter zitten, ook al is het dan niet occult te noemen. Een voorbeeld hiervan hebben we in het spreken van Petrus, zoals in Mt 16:22 en 23 wordt weergegeven. Let op de uitdrukking ‘gij bedenkt de dingen der mensen’.

Wanneer de tongentaal inderdaad inhoudt het spreken in een bestaande, maar niet aangeleerde taal, hebben we met een bovennatuurlijk verschijnsel te doen.Van de drie voornoemde mogelijkheden blijven in dat geval slechts mogelijkheid b en c over.

Uit het vlees

In geval a zouden we met zelfsuggestie te doen kunnen hebben. Of met een min of meer automatisch, willekeurig laten prikkelen van het stemorgaan. Voor deze gedachte pleit, dat sommigen, die vroeger in talen spraken het verschijnsel omschreven als gebrabbel, dat ze als ze zouden willen op elk moment weer zouden kunnen produceren.

Het gaat dan niet om bestaande talen, ook al beweert men dat soms. Toen de Pinjksterbeweging opkwam zijn er gelovigen geweest die met elkaar behoorlijk wat talen beheersten, die de proef op de som genomen hebben, maar zij konden in de samenkomsten die ze bezochten geen spreken in een bestaande taal ontdekken. A.J. Pollock schrijft daarover in ‘Modern Pentacostalism’ (blz. 74,75).

Veel van het tegenwoordige spreken in talen lijkt ook niet meer te zijn dan het uiten van onsamenhangende geluiden. Daarbij wil ik niet beweren dat de sprekers niet te goeder trouw zouden zijn.

Dit ‘spreken’ buiten de werking van het verstand om zou men kunnen vergelijken met onwillekeurige prikkeling van zenuwen zoals zich kan voordoen als spontaan een spiertje in arm of been gaat bewegen. Dit spreken in talen hoeft dus niet iets met occultisme te maken te hebben.

Satanische of occulte bron

Er zijn getuigenissen van diverse personen die ervan overtuigd waren dat hun spreken in talen uit een bovennatuurlijke macht voortkwam waar ze geen weerstand aan konden bieden. Een van hen is Robert Baxter, een van de voormannen in de Irvingbeweging. Hij heeft in een boek ‘Narrative of Facts’ in 1833 een heel verslag gegeven van zijn ervaringen. Sir Robert Anderson citeert een belangrijk deel van zijn getuigenis in een brochure ‘Spirit Manifestations and The Gift of Tongues’ (blz. 10,11).

Wanneer een beweging claimt dat er bij hen in talen gesproken wordt terwijl men (zoals o.a. in de beweging van Irving het geval was) diverse dwaalleringen verkondigt en men spreekt echt in bestaande talen dan kan men er rustig van uitgaan dat dit spreken demonisch is. Dat kan ook het geval zijn als het om niet bestaande talen gaat.

Het is uit God

Tenslotte is er een derde bron en dat is God. Er is geen twijfel over dat het spreken in talen zoals dat in de bIjbel gesteld wordt uit God is. Wij mogen God niet beperken door te stellen dat dit nu niet meer kan voor komen

Maar spreken in tongen of talen waarvan men zegt dat het bijbels is moet dan wel aan bepaalde voorwaarden voldoen, die uit de Bijbel zijn af te leiden, zie mijn slotopmerkingen.

Verder zijn er die het spreken in tongen voorstaan maar dit vereenzelvigen met bidden in een tong. Hierop kom ik later terug.

Argument II: Wie het spreken in tongen aan de satan toeschrijft maakt zich schuldig aan de lastering van de Geest. En dat is volgens het woord van Jezus Christus zelf een onvergeeflijke zonde (zie Mt 12 : 22,23).

Wanneer het spreken in tongen heel duidelijk een bovennatuurlijk verschijnsel van Godswege zou zijn, zouden we ons inderdaad aan de lastering van de Geest schuldig kunnen maken als we het aan de duivel toeschreven. Voorzichtigheid is dus geboden.

Anderzijds moeten we bedenken, dat zij die deze onvergeeflijke zonde begingen de Farizeeën waren, d.w.z.: mensen met een verhard hart, die vijandig stonden ten opzichte van Christus en het evangelie. Zij waren niet werkelijk beducht voor de invloed van Satan en hun opmerking (Mt 12:24) kwam niet voort uit bezorgdheid voor satanische invloeden.

We worden bovendien ernstig gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat iemand Christus als Heer kan belijden, dat zo iemand profeteert en zelfs boze geesten uitdrijft door de naam van Jezus Christus en dat het toch gaat om iemand van wie Christus zal zeggen:
‘Ik heb u nooit gekend, ga weg van mij, werkers van de wetteloosheid.’ (Mt 7:21-23). Dit is op zichzelf geen ‘diskwalificatie’ van wat iemand doet, maar geeft aan dat uiterlijke verschijnselen en dat geldt ook de tongentaal niets zeggen van de geestelijke staat van degene die deze verschijnselen ’tot stand brengt’.

Ook zegt de Schrift dat er in de eindtijd valse profeten en valse Christussen zullen opstaan, die grote tekenen zullen doen om zo mogelijk ook de uitverkorenen te misleiden (Mt 24:11, 24-25).
Van de antichrist wordt eveneens gezegd dat zijn optreden met grote tekenen gepaard zal gaan (2Th 2:9 in contrast met Hd 2:22).
Tekenen, wonderen en andere bovennatuurlijke verschijnselen kunnen dus uit een heel verkeerde bron voortkomen. Een gezond scepticisme is dus zeker op zijn plaats.

Dit geldt te meer daar er:
a) een getuigenis is van een samenkomst in Parijs waar in talen gesproken werd en iemand uit China aanwezig was. Deze verklaarde dat in de vreemde taal God en Christus gelasterd werden;
b) een getuigenis is van twee Afrikaanse meisjes die op een bijbelschool in tongen hoorden spreken op een wijze die identiek was met de uitingen van de medicijnman in hun dorp;
c) een schriftelijk getuigenis is van Rev. George Birch, voormalig zendeling op West-Borneo, die bij terugkeer in Amerika een twintigtal gevallen van tongentaal testte en in 19 gevallen demonische invloed konstateerde. Het twintigste geval bleef onbeslist, omdat de persoon het testen voor onmogelijk verklaarde. Dit laatste wordt ook door Ouweneel vermeld in zijn boek ‘Het domein van de slang”(blz. 273).

Natuurlijk is hiermee niet elk spreken in tongen veroordeeld, het onderstreept alleen dat het verschijnsel van wat men tongentaal noemt nog geen bijbelse tongentaal hoeft te zijn.

Beproeft alle dingen
In verband met wat er in de gemeente naar voren gebracht wordt, schrijft de Schrift ons voor: ‘beproeft alles, behoudt het goede’ (1Th 5:21). We worden dus opgeroepen ook het spreken in tongen te toetsen. We weerstaan de werking van de Geest dan niet zoals de Farizeeën deden, maar gehoorzamen juist aan een opdracht van de Heer. Bij dit testen doen zich drie mogelijkheden voor:
a) het testen van de geest van tongentaal. Dit is niet ieders werk; het komt neer op het eisen van een duidelijk, volledig getuigenis aangaande Jezus Christus als in het vlees gekomen, als Zoon van God, als de Heer, enz.;
b) het testen van het verschijnsel zelf aan de hand van de Schrift;
c) het testen van de leer aangaande de tongentaal, die men ter ondersteuning van het verschijnsel aanvoert.

Nogmaals: Het gaat niet aan, te verklaren dat God nu niet meer in talen kan laten spreken. Zouden wij Zijn macht willen beperken? Evenmin kunnen we zeggen dat het op grond van die en die argumentatie niet meer kan voorkomen. Zouden wij Gods soevereiniteit willen binden aan onze opvatting?

Omgekeerd mag niemand stellen dat het spreken in talen ook nu behoort voor te komen en dat we waar iets dergelijks voorkomt het zonder meer als echt hebben te erkennen (zie Argument I )
We moeten het verschijnsel waar het zich voordoet de hiervoor onder b en c bedoelde test aanleggen (en in bepaalde gevallen ook die onder a genoemd). Daartoe zijn we allen geroepen.

B. WAT VOOR TALEN?

Hierover bestaan diverse meningen, zoals:
1) In Hd 2 gaat het om bestaande talen, in 1Kor.12-14 betreft het onbekende talen.
2) Tongentaal is ‘engelentaal’ en is te allen tijde op zichzelf onverstaanbaar. In Hd 2 is dan ook niet alleen sprake van een “spreekwonder”, maar ook van een ‘hoorwonder’.
3) Zowel in Hd 2 als in 1Ko 12-14 gaat het om spreken in bestaande, menselijke talen.

Al of niet parallel met deze onderscheiden meningen is er nog een volgend verschil van gedachte:
1) In Hd 2 gaat het om spreken in talen als gevolg van de doop met de Heilige Geest. Op grond van deze doop zal (hoort) elke gelovige in tongen (te) spreken.
In 1Kor.12-14 zijn de tongen een uiting van een gave. Deze gave is net als de andere gaven niet aan allen gegeven.
2) In Hd 2 en 1Ko 12-14 gaat het om precies dezelfde zaak. Alle gelovigen hebben de gave om in talen te spreken.
3) Het is een speciale taalbegaafdheid.

Er is dus nogal wat verschil van mening. Het merkwaardige hierbij is, dat wat betreft de aard van de talen de verschillen dwars door de diverse Pinksterbewegingen en dwars door andere kringen heen lopen.
Op de kwestie van de doop met de Geest en de gave van talen spreken kom ik later terug. We beperken ons nu tot de vraag om wat voor ttalen het gaat.

Argument III: Het spreken in tongen heeft betrekking op een uiting in een onverstaanbare, niet-aardse ’taal’.

Men moet het dan ook niet hebben over spreken in talen, maar over spreken in tongen ofwel over glossolalie. Spreken in talen is trouwens net zo’n vreemde en overbodige constructie als het spreken over een ronde cirkel. Het woord cirkel houdt al in dat het om een ronde figuur gaat. Zo gebruik je als je spreekt immers altijd een taal. Verder is het feit dat er in 1 Ko 13:1 over de taal van de engelen gesproken wordt in dit verband toch veelzeggend. Tenslotte staat er in 1Ko 14:2 dat als er in een tong gesproken wordt niemand het verstaat. Op de Pinksterdag vond dan ook niet alleen een spraakwonder, maar ook een hoorwonder plaats: de onverstaanbare spraak werd gehoord als was het de eigen spraak.

In het Grieks is het woord voor “taal” hetzelfde als dat voor “tong”. Op grond van het Grieks kan dus niet uitgemaakt worden of het gaat om spreken in een echte taal of om het uiten van klanken dat beter als spreken in tongen zou kunnen weergegeven worden.

De kritiek op de uitdrukking ‘spreken in talen’ is niet erg overtuigend, want in de uitdrukking ‘spreken in tongen’ zouden we dan ook met een onnodige verdubbeling (een zogenaamd pleonasme) te maken hebben. Je kunt immers moeilijk anders spreken dan met gebruikmaking van je tong.
Bovendien is in Mk16 en Hd 2 geen sprake van spreken in talen, maar van spreken in nieuwe of andere talen en daar is het woord “taal” dus beslist niet overbodig gebruikt.
Wanneer Paulus het heeft over “spreken in talen”, grijpt hij kennelijk daarop terug. In ieder geval hoefde hij niet door het woord “nieuwe” of “andere” aan te geven dat het om andersoortige talen ging dan die welke men normaal sprak.

Hand.2:6 luidt: “Een ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken”. Het woord “taal” kan in dit vers en verderop in dit hoofdstuk niet vervangen worden door “tong”.

De uitdrukking “nieuwe talen” in Mk 16:17 schijnt het pleit te beslissen in het voordeel van hen die onder de “talen” of “tongen” niet-bestaande talen of onverstaanbare uitingen verstaan. Dit is echter slechts schijnbaar, want
a) het Griekse woord hier gebruikt, is “kainos” en niet “neos”, d.w.z. het gaat niet om totaal nieuwe talen, maar om andere. Zo kunnen wij zeggen: “Ik heb een nieuwe auto gekocht” en daarmee bedoelen een nieuwe-andere (kainos) en niet een nieuwe-ongebruikte (neos);
b) afgezien van bovenstaand onderscheid kan het de bedoeling van de Heer zijn, aan te geven dat de talen voor de sprekers totaal nieuw en onbekend zijn, maar niet nieuw voor de mensheid als geheel;
c) in Hd 2:4 wordt een woord gebruikt dat niet met “nieuwe” is weer te geven, maar met “andere”. Het ligt dan voor de hand te denken aan een andere dan de eigen taal die men normaal sprak.
N.B. Dat Hd 2 een vervulling geeft van de belofte in Mk16:17 genoteerd, zal toch wel niemand in twijfel trekken. Het woord “nieuw” betekent dus in geen geval nieuw-in-volstrekte-zin.

De uitdrukking “taal van de engelen”, gebruikt in 1Ko 13:1, mag niet uit zijn verband worden gerukt en op alle spreken in talen worden toegepast. Paulus spreekt in 1Ko 13 veronderstellenderwijs. Dat blijkt uit vers 2, waar hij zegt: “als ik alle kennis heb”. Hij heeft echter niet alle kennis en geen enkele gelovige bezit die. In hetzelfde hoofdstuk zegt de apostel immers: “ons kennen is onvolkomen” (vs.9).
Uit vers 1 volgt dan ook niet dat er ooit een mens in een engelentaal gesproken heeft en zeker mag men niet zomaar het spreken in talen gelijkstellen met spreken in een engelentaal.

De vermelding “niemand verstaat het” in 1Ko 14:2 gebruikt, mag evenmin uit zijn verband gelicht worden.
Als iemand in Korinthe Chinees zou gaan spreken, dan zou niemand te Korinthe het verstaan. Het woord “niemand” mag men niet opvatten als “niemand op de hele wereld”, maar als niemand te Korinthe. Het gaat er namelijk om duidelijk te maken dat het spreken in talen veel minder funktioneel is dan het profeteren. Profeteren verstaat men zonder meer, voor spreken in talen is er vertolking van de taal nodig.

Het gaat niet aan om met betrekking tot Hd 2 te spreken van een “spraakwonder” en een “hoorwonder”. Dit is een verlegenheids verklaring. Er staat enerzijds dat de discipelen in andere talen begonnen te spreken (vs. 4) en anderzijds dat ieder hen in zijn eigen taal hoorde spreken (vs 6). Er staat in vers 6 niet dat ze hoorden alsof het in hun eigen taal gebeurde. De vreemdelingen getuigen zelf ook, dat ze de discipelen in hun eigen taal horen spreken (vs. 8 en 11). Aan te nemen dat er zoiets als een geestelijk vertaalmechanisme tussen zat is volkomen gezocht. De tekst geeft daar geen enkele aanleiding toe, integendeel vs. 6 sluit die gedachte uit.

Onder hen die zeggen: “zij zijn vol zoete wijn” (vs.13), mogen we niet de mensen verstaan bij wie geen zogenaamd “hoorwonder” plaatsvond. Nee, dit moeten de Joden zijn te Jeruzalem, die de vreemde talen niet verstonden omdat ze die niet kenden. Er wordt nl. in vs.5-12 over de buitenlandse Joden gesproken die deze talen wel kenden omdat ze uit de landen kwamen waar deze talen gesproken werden.

De Heer Jezus heeft zijn discipelen het teken van talenspreken (het “spraakwonder” dus) voorzegd, maar nooit heeft hij gesproken over een “hoorwonder”. Het zou trouwens tegen de geest van de Schrift indruisen dat dit wonder zou plaatsvinden bij hen die het evangelie nog moesten horen om het aan te nemen. God werkt geen wondergave bij mensen die zich nog moeten bekeren!

Er valt dan ook geen andere konklusie te trekken, dan dat het in Hd 2 om bestaande talen gaat.

Hetzelfde geldt echter van het spreken in talen waar Paulus in 1Ko 14 over schrijft, want:
a) het spreken in talen in Korinthe wordt vergeleken met de vreemde talen die de Joden volgens Js 28:11,12 van de Assyriërs en/of in de ballingschap zouden horen (1Ko14:21).Welnu, in Js 28 gaat het om bestaande talen. Dan zijn ook in 1Ko 14 bestaande talen bedoeld;
b) in vers 22 zegt Paulus dat het spreken in talen een teken voor de ongelovigen is. Het spreken in een niet bestaande taal kan niet als teken fungeren (Mk 16:17). Noch voor gelovigen, noch voor ongelovigen kan het als zodanig dienst doen, omdat het niet als een wonderteken herkenbaar is. Klanken uiten kan namelijk iedereen of die klanken een taal vormen kan men alleen maar controleren als men die taal of een aanverwante taal kent.

C. MARKUS 16:17-20

Argument IV: Uit bovenstaand Schriftgedeelte volgt dat alle gelovigen in talen kunnen (behoren te) spreken en niets wijst erop dat deze gave op een bepaald moment niet meer aanwezig zou zijn of niet meer geschonken zou worden.

Spreken in talen is een teken

In dit gedeelte wordt spreken in talen een teken genoemd en dat in dezelfde zin als slangen opnemen, iets dodelijks drinken, enz. Het spreken in talen moet dus controleerbaar zijn. Voor de luisteraars moet duidelijk zijn dat er iets wonderlijks gebeurt. Ze moeten er greep op kunnen hebben (het moet dus om bestaande talen gaan, zie punt B).

Als men op grond van de uitdrukking deze dingen zullen de gelovigen volgen ‘eist’ dat alle gelovigen in talen spreken, dan moet men ook al die andere tekenen in dezelfde zin en mate van hen ‘eisen’ Dat gebeurt in de regel niet. In ieder geval sluit de Schrift deze algemeenheid in 1 Ko 12:29-31 uit. Er staat daar duidelijk dat niet allen in talen spreken. Wel moeten we opmerken dat het daar gaat om de gave van talenspreken en hier in Mk 16 om het spreken in talen als een teken. Een teken is een gave, maar niet iedere gave is een teken. Hoe dan ook 1 Ko 12 sluit uit dat alle christenen in talen zullen (behoren te) spreken .

Mk 16:17 spreekt er inderdaad in heel algemene zin over dat de gelovigen de genoemde tekenen zullen volgen, maar het is niet ongepast na te gaan of andere Schriftplaatsen daarop ook licht werpen en zich af te vragen of:
a) dit alle gelovigen zonder onderscheid geldt;
b) dit ziet op elke situatie waarin een gelovige verkeert;
c) dit de hele tijd dat de gemeente op aarde verkeert, zal doorgaan.

ad a
De uitdrukking “hen die geloven zullen deze tekenen volgen” hoeft niet te betekenen dat alle gelovigen die tekenen zullen doen, maar dat zij zullen meemaken dat zulke tekenen gebeuren.

Deze belofte is in eerste instantie aan de apostelen gegeven, die toen bij de Heer waren (zie vs 14). Zij gingen uit om te prediken en de Heer bevestigde hun woord. We lezen de vervulling van deze belofte in vers 20 en wat daar staat slaat op de prediking van de apostelen.

de tekenen dienen als bevestiging van het gepredikte woord (verg. Hd 2:22 als ook Hb 2:4). Ze vinden dus plaats in een predik-of zendingssituatie (het woord “zending” in dit verband in de breedste zin bedoeld).

Het algemene verklaart niet het bijzondere, maar het bijzondere het algemene. Welnu:
1) In Hd 2:43 en 5:12 lezen we niet dat alle gelovigen tekenen verrichten, maar dat de tekenen geschieden door de handen van de apostelen. Daarbij worden aan Petrus (Hd 5:15; 9:32-41) en aan Paulus (Hd 14: 8-11; 19:12; 20:7-12) heel bijzondere krachten toegeschreven. Buiten de apostelen wordt slechts van Filippus en Stefanus vermeld dat ze grote tekenen verrichten (Hd 6:8; 8:13).
2) In Hd 4: 29,30 wordt gebeden om vrijmoedigheid voor de prediking en om tekenen en wonderen. Van allen wordt in vers 31 gezegd dat ze het woord met vrijmoedigheid spreken, maar slechts van de apostelen staat vermeld dat ze tekenen verrichten (5:12).
3) In 1Ko 12: 9,10 wordt het verrichten van tekenen (ook het spreken in talen) gezien als een gave die aan sommigen is geschonken. Zoals reeds gezegd is het dus beslist niet zo dat iedere gelovige deze tekenen moet (zal) verrichten.
4) In 2Ko 12:12 schrijft Paulus dat de tekenen van een apostel door hem onder de Korinthiërs met alle volharding zijn gewerkt door tekenen en wonderen en krachten. Wanneer het verrichten van tekenen en wonderen (en daartoe hoort ook het spreken in talen) zo algemeen zou zijn als sommigen beweren, dan zou de opmerking van Paulus zinloos zijn. Tekenen bewijzen dan geen apostelschap, maar christen-zijn. Paulus noemt het echter tekenen van het apostelschap.
5) De toehoorders op de Pinksterdag zeggen: “Zijn niet dezen die spreken Galileeërs”. De apostelen waren Galileeërs, dat was aan hun spraak te horen (Mk 14:70). Zij worden aangesproken als Galilese mannen (Hd 1:11, vgl. vs. 2,3). Dit kan een zij het summiereaanwijzing zijn, dat er slechts een beperkt aanatal van de aanwezigen in talen hebben gesproken .

ad b
Het spreken in talen wordt een teken genoemd. Nu is een teken er niet voor hem die het teken verricht, maar voor hen die er getuige van zijn.
Hieruit volgt al dat spreken in talen als teken zoals vermeld in Mk 16 niet bedoeld is voor prive-gebruik, voor het stichten van jezelf. Hierop komen we terug bij de bespreking van 1 Ko 14:1-4
Dit wordt nog versterkt door vers 20, waar getuigd wordt dat de Heer meewerkte en door tekenen het woord bevestigde .
Tekenen (en daaronder wordt in Mk 16 het spreken in talen gerangschikt) dienen tot bevestiging van prediking. Elk ander gebruik is een oneigenlijk, onbijbels gebruik!
Deze bevestigende kracht en bedoeling van de tekenen zien we ook in Hd 2: 22 (verg. 2Th 2:9); Hd 14:3 en Hb 2: 4.
Hieruit vloeit voort dat spreken in talen, net als de andere tekenen, geen op zichzelf staande zaak is (mag zijn).

ad c
Hoewel de belofte van de Heer algemeen gesteld is: “de gelovigen zullen deze tekenen volgen”, mag daaruit gezien het hiervoor opgemerkte niet zonder meer afgeleid worden dat deze tekenen moeten blijven volgen tot de wederkomst van de Heer.
Deze belofte is blijkens vers 19 en 20 waar gemaakt. Ze is vervuld. Nergens staat dat ze steeds weer vervuld moet of zal worden, of dat de tekenen zullen blijven volgen.
Het omgekeerde staat er ook niet, maar toch is er grond voor aan te voeren dat de tekenen allereerst bedoeld zijn geweest voor de begintijd van het christendom toen het evangelie als een nieuw getuigenis in de wereld werd verkondigd en het nog “bevestigd” moest worden.
Hb 2: 3, 4 ziet de tekenen ook als een bevestiging van de prediking van de “eerste” generatie: zij die het van Hem gehoord hebben. Een dergelijke bevestiging van de prediking door tekenen is dan ook alleen te verwachten daar waar het evangelie als een nieuw getuigenis op aarde wordt gebracht, bijvoorbeeld in een nieuw zendingsgebied, maar niet te midden van een christenheid waar het Woord allang zijn bevestiging gehad heeft.
Ook al onderschrijft men dit niet dan staat een ding toch vast dat het spreken in talen zoals vermeld in Mk 16 bedoeld is als bevestiging van prediking van het evangelie en niet als een ervaring voor het priveleven
Deze bevestiging kan tweeërlei aard hebben, te weten
a) ten opzichte van Joden aan wie tekenen beloofd waren. Messiaanse tekenen. Zie Mt 11:2-6
b) ten opzichte van heidenen, om de kracht van God tegenover de onmacht van de afgoden aan te geven.
In het algemeen geldt echter: “Zalig zij die niet zien en nochtans geloven.”

DE HANDELINGEN VAN DE APOSTELEN

Argument V: In het boek de Handelingen lezen we een en andermaal dat mensen die tot geloof kwamen de Heilige Geest ontvingen en als gevolg daarvan ( of: als bewijs daarvan) in tongen spraken. Zo hoort ook nu elke gelovige in tongen te spreken als bewijs dat hij de Heilige Geest ontvangen heeft.

Hierop is de beperking van 1 Ko 12 niet van toepassing want het gaat in Hd 2 enz. niet om de specifieke gave van tongentaal, maar om tongentaal als bewijs dat men de Heilige Geest ontvangen heeft.

Heilsgebeurtenissen onderscheiden van heilsleer
Beschrijvingen van gebeurtenissen in het boek Handelingen mogen niet beschouwd worden als of gelijk gesteld worden met voorschriften uit de brieven. In Hd 2 lezen we b.v. dat de discipelen elke dag het avondmaal vierden en in Hd 4 en 5 dat men akkers verkocht om het geld van de opbrengst aan de apostelen te geven voor uitdeling onder de armen. Men mag daar echter geen verplichting van maken.

Het boek de Handelingen beschrijft ons Gods heilshandelen in de geschiedenis. Dit historisch handelen betreft dikwijls unieke en eenmalige zaken.
De uitstorting van de Heilige Geest te Jeruzalem en later te Cesarea is zo’n unieke gebeurtenis (Hd 2:33; 10:45).

Handelingen 2
Op de Pinksterdag vonden verschillende dingen tegelijk plaats, te weten:
a) de Heilige Geest werd uitgestort en kwam op aarde wonen in de harten van de gelovigen, d.w.z. de Joodse gelovigen. Voor die tijd “werkte” de Geest wel op aarde, maar “woonde” Hij er niet ofwel “was Hij er niet” (vgl. Jh 7:39; Hd19:2);
b) de gelovigen werden met de Heilige Geest gedoopt (Mt 3:11; Hd 1:5). Daardoor werd de Gemeente ofwel het lichaam van Christus gevormd. Deze Gemeente bestond eerst uit bekeerde Joden later kwamen daar ook bekeerde heidenen bij. Zij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt (1 Ko 12:13);
c) zij werden vervuld met de Geest.
d) zij werden ook verzegeld en gezalfd met de Geest hoewel dat hier niet met zoveel woorden beschreven staat ( vgl. echter 2 Ko 1: 20 ,21; Ef1:13; 4:30; 1Jh 2:20,27)

Dit ging gepaard met de volgende tekenen:
er werd een geluid gehoord als van een sterke wind ;
er zetten zich verdeelde (verdelende) tongen als van vuur op de discipelen;
zij begonnen in vreemde talen te spreken.
De vraag is nu voor welk van de punten a, b, c en d deze tekenen als bevestiging dienden.

Welnu, het ging er niet om aan te geven dat Johannes de Heilige Geest ontvangen had, of Thomas met zijn zwakke geloof, of ook Petrus die zijn meester dan toch maar verloochend had. Het doel was te bewijzen dat de Heilige Geest op aarde was uitgestort en dat in principe Jl 2 vervuld was.

Wanneer men ondanks het bovenstaande vasthoudt dat het spreken in talen het bewijs is dat iemand persoonlijk de Heilige Geest heeft ontvangen, dan is het inkonsekwent als men niet de andere tekenen als bewijs “eist”. Als het geluid als van een geweldig gedreven wind, en de vurige tongen niet vereist zijn, dan is het spreken in talen ook niet een vast begeleidingsverschijnsel van het ontvangen van de Heilige Geest.

In de brieven van Paulus wordt het ontvangen van of verzegeld worden met de Geest gekoppeld aan het gelovig aanvaarden van de prediking (Ef1:13; Gl 3:2) en nooit wordt het spreken in talen als een “verplicht” begeleidend verschijnsel aangegeven.

Argument VI Alle gelovigen behoren in talen te spreken als bewijs dat ze met de Heilige Geest gedoopt zijn.

Dit argument las ik hier even in omdat men zich daarvoor baseert op Hd. 2. Welnu, nergens in het NT wordt deze verbinding tussen de doop met de Heilige Geest en het spreken in talen geleerd. De enige plaats die over het effect van de doop met de Heilige Geest spreekt is 1 Ko 12:13. Die tekst vermeldt dat alle gelovigen door een Geest tot een lichaam zijn gedoopt (zie hierboven punt b).

Handelingen 8:4-25
In dit gedeelte komt het spreken in talen niet voor, maar kennelijk zijn er bij het ontvangen van de Geest uiterlijke verschijnselen geweest, want Simon de Tovenaar zag dat door handoplegging van de apostelen de Heilige Geest werd meegedeeld.

Net als in Hd 2 hebben we ook hier met een uniek geval te doen. Dat blijkt uit het feit dat de Heilige Geest niet direkt aan de Samaritanen gegeven wordt nadat ze tot geloof gekomen zijn. Ook volgt het daaruit dat Filippus de Geest niet kan meedelen, maar dat daarvoor de handoplegging van de apostelen als bemiddeling vereist is.
Wanneer dit niet uniek, maar normaal zou zijn, zou niemand nu de Geest kunnen ontvangen, want er zijn geen apostelen meer die van Jeruzalem kunnen komen om iemand de handen op te leggen!!

Het bijzondere van deze gebeurtenis kan als volgt verklaard worden: Tussen Joden en Samaritanen bestond grote vijandschap. Wanneer de gemeente te Samaria ontstaan was zonder tussenkomst van de apostelen te Jeruzalem zouden de Samaritanen zich als een aparte Samaritaanse gemeente kunnen beschouwen. Nu liet de Heer duidelijk uitkomen dat de gemeente te Samaria niet onafhankelijk was van die te Jeruzalem en niet onafhankelijk van de apostelen, maar er een eenheid mee vormde.

Handelingen 10
De Heer schonk Cornelius en de zijnen de Heilige Geest direkt nadat ze het evangelie van Petrus gehoord (en geloofd) hadden. Dat gebeurde zonder dat ze eerst gedoopt waren en zonder handoplegging of iets van dien aard. Het spreken in talen diende hier evenmin als op de Pinksterdag te Jeruzalem om aan te geven dat ieder van de gelovigen in het huis van Cornelius de Geest ontvangen had, maar om aan te tonen dat de Geest ook op de volken werd uitgestort (zie 10:45; 11:18).
Ook hier hebben we te doen met een unieke zaak in het heilshandelen van God.
Verder gaat het hier blijkens 10:47 en 11:17 om hetzelfde verschijnsel van spreken in talen als op de Pinksterdag, dus ook om spreken in bestaande talen!

Handelingen 19:1-9
Hoewel niet zo duidelijk in het oog springend als bij de vorige drie gevallen, hebben we ook hier met iets unieks te maken. Het betreft nl. een stuk of twaalf mensen die in hun geestelijke ontwikkeling als het ware nog in de tijd van Johannes de Doper verkeren.

Zij bevinden zich niet in het land Kanaan, maar in Klein Azië, het gebied dus van de volken. In tegenstelling tot Cornelius ontvangen zij de Heilige Geest niet direkt op het aannemen van de prediking, maar pas nadat ze gedoopt zijn met water.

Hieruit kan afgeleid worden dat het om Joden gaat, aangezien Petrus in zijn toespraak tot de Joden het ondergaan van de doop vóór het ontvangen van de Heilige Geest plaatst (Hd 2:38-42).

Dat deze gelovigen in talen spraken en profeteerden, bewees nog eens ten overvloede en dat nu in de heidenwereld, dat de Heilige Geest op aarde gekomen was.

Belangrijker nog is het feit dat ze de Geest ontvingen na handoplegging van Paulus, waarmee zijn apostelschap onder de volken duidelijk bevestigd werd.

Het feit dat in deze vier gevallen de gebeurtenissen niet in dezelfde volgorde plaatsvinden, geeft al aan dat we met bijzondere gevallen te doen hebben, waarop geen leer gebouwd mag worden. Op zichzelf zijn alle vier uniek en eenmalig.
Voor de laatste drie volgt dat uit het feit dat de gebeurtenissen gekoppeld zijn aan het optreden van apostelen. Voor de eerste volgt het uit de beschrijving van het gebeuren zelf.

In Hd 2, 8 (?) 10 en 19 zien we dat niet een enkeling de doop met de Heilige Geest ontving. maar dat ze dat als collectief ondergingen. Dat onderstreept nog eens het unieke van deze gebeurtenissen.

DE EERSTE BRIEF AAN DE KORINTHIERS

1 Korinthe 12
Dit hoofdstuk geeft aan dat de diverse uitingen van de Geest niet ontspruiten aan verschillende “goden” in het christendom. Dit in tegenstelling met de uitingen in het heidendom, die aan verschillende goden werden toegeschreven.
De gaven, werkingen en diensten worden echter gegeven door een God, een Geest en een Heer. Vervolgens ontwikkelt de apostel de leer aangaande de gemeente als lichaam waarvan de gelovigen allen leden zijn. Deze leden, hoevelen ook, hebben allen hun eigen gave, die ze onder de leiding van de Geest hebben te gebruiken.

Gelijk Hij wil
Uit vers 4-11 volgt dat God door de Geest aan elke gelovige een uiting van een gave geeft. Zoals een lid van een lichaam een funktie heeft en de potentiele bekwaamheid voor die funktie zo is dat ook met het lichaam van Christus, de Gemeente. In principe heeft elk een gave, want elke gelovige is een lid van het lichaam.

Ons eerste gebed als christen zal in dit opzicht zijn of de Heer ons duidelijk wil maken wat onze gave is. Dat leren we door de praktijk. Als we op de geestelijke ‘werkvloer’ staan, dus daar zijn waar gewerkt wordt en vervolgens aanpakken wat er te doen is of gedaan kan worden dan leren we vanzelf wat onze gave is. De Heer zal ons hart ook tot het uitoefenen van een bepaalde taak doen uitgaan of ons daar door anderen op laten wijzen.

Er is echter geestelijke groei mogelijk volgens het beginsel “wie heeft, die zal gegeven worden”. Zo kan God aan iemand meer toevertrouwen als hij getrouw handelt met wat hij heeft. In dat opzicht mogen we streven naar gaven. Markus is begonnen als hulpje van de apostelen wat het reizen betreft (Hd 13:5). Nadat hij eerst gefaald heeft lezen we later dat hij voor Paulus van veel nut was en dat ziet op zijn werk als medearbeider (2 Tm 4:11). Het is echter altijd God die toebedeelt “gelijk Hij wil” (12:11). Er valt niets af te dwingen.

Niet allen spreken in talen
Uit de verzen 10 en 30 blijkt dat niet alle gelovigen de gave van spreken in talen hebben of in talen spreken.

Uit de verzen 10 en 28 volgt dat er niet een speciale taal is die bij het spreken in talen gebruikt wordt, want aan een persoon zou de gave toebedeeld kunnen zijn om zich in meerdere talen te uiten.

1 Korinthe 13

Een dienst zonder liefde is waardeloos
Geen enkele dienst dat geldt ook die van het spreken in talen heeft waarde voor God, als liefde er niet de bron en drijfveer van is.

De ’talen’ zullen ophouden. Hieraan ontleent men wel het argument dat men hier het woord ‘gloossai’ niet kan weergeven met talen want de talen zijn er altijd gebleven en zelfs in de hemel wordt er in een taal gecommuniceerd. Men zou dus het woord ‘ tongen’ moeten gebruiken.
Met dit argument gaat men voorbij aan de bedoeling van de apostel. Het ligt voor de hand dat Paulus niet bedoeld dat het gebruik van talen als communicatiemiddel zal ophouden, maar dat het specifieke ‘spreken in talen’ zal ophouden.

De talen zullen ‘ophouden’. Dit is een ander woord dan ’te niet gedaan worden’ wat gebruikt wordt in verband met profetie en kennis. Het houdt de mogelijkheid in dat de talen vóórdat het volkomene is gekomen vanzelf ophouden. Dit spreekt te meer omdat in vers 9 alleen van het kennen en profeteren gezegd wordt dat ‘het dele is’ en in vers 10 van wat ten dele is getuigd wordt dat het zal ophouden als het volmaakte gekomen is.

‘Wanneer het volmaakte gekomen zal zijn’ kan gezien vers 12 niet zien op de volwassen geestelijke toestand van een kind van God hier op aarde, zoals wel wordt beweerd. Evenmin is het aannemelijk er de Schrift onder te verstaan, dan zou namelijk de verkondiging van het woord voordat het op schrift was gesteld als onvolmaakt moeten worden beschouwd.

Er is nog een andere opvatting die men ontleent aan 1Ko 14:21 waar staat dat God door andere talen en door andere lippen tot dit volk zou spreken. Het spreken in talen zou dus ophouden als dit aspect geen opgeld meer deed. Met andere woorden nadat het voorrecht van de Jood eerst de Jood dan de Griek door hun afwijzing van het evangelie opgeheven was. Dat zou men met Hd. 28:26-28 kunnen verbinden. Deze gedachte is in ieder geval het overwegen waard.

1 Korinthe 14
De Korinthiërs verhieven zich op hun kennis en op de gaven die ze bezaten. Vooral van het spreken in talen maakten ze veel ophef. Dit laat zich afleiden uit de vermaningen en korrigerende aanwijzingen die Paulus hun geeft. In dit hoofdstuk stelt hij het profeteren tegenover het spreken in talen. De strekking van zijn betoog is, aan te geven dat de gaven moeten worden uitgeoefend tot stichting van de gemeente. Profetie is dat op zichzelf, het spreken in talen is dat alleen als de taal vertolkt wordt. Dit brengt belangrijke beperkingen met zich mee.
Het doel van de apostel is niet, aan te geven hoe heerlijk het spreken in talen is, integendeel, hij wijst op de beperkingen ervan. Wie dat uit het oog verliest trekt uit dit hoofdstuk totaal verkeerde konklusies.

Argument VII: In 1 Ko 14:1 staat dat we moeten streven naar de gaven des Geestes. Dat betekent toch dat we er naar moeten verlangen ze te bezitten en uit te oefenen? Of geldt die tekst niet meer voor ons?

Deze tekst geldt zeer zeker ook voor ons, maar we moeten wel lezen wat er staat. Ten eerste niet dat iedere gelovige naar alle gaven moet streven om die te bezitten. Wie dat zegt trekt een foute conclusie uit wat er staat. Nogmaals gezegd: 12: 28-30 laat duidelijk zien dat de een deze gave en de ander een andere heeft.

De oproep om te streven naar de gaven van de Geest is in het algemeen tot de Korinthiërs gericht. Er is echter grote verscheidenheid mogelijk: de een dit, de ander dat. Daarbij legt de apostel vooral nadruk op het belang van het profeteren. Naar die gave moet men zich bijzonder uitstrekken.

Of God echter nog alle gaven nodig acht, die er in het begin waren, is een vraagstuk op zichzelf. Dat beslissen wij niet. Het is toch op zijn minst een zaak waard om te overdenken dat in de latere brieven van Paulus waarin hij over de gaven spreekt, hij een aantal bijzondere gaven niet noemt (zie Rm 12:4-8 en Ef 4:11,12).

Argument VIII: Vers 2 laat zien dat het spreken in talen bedoeld is als een gemeenschapsoefening met God.

Profeteren tegenover spreken in talen

Dit is de tweede foutieve conclusie. Dit hoofdstuk behandelt namelijk niet de kenmerken van het spreken in talen op zichzelf. Het vergelijkt het spreken in talen met profeteren en geeft dan de beperkingen ervan aan. De eerste beperking van het spreken in talen in de gemeente en als er geen uitlegger is is deze, dat men niet voor mensen spreekt, maar alleen voor God, want niemand verstaat het. De gaven dienen echter niet tot privegebruik in de relatie van de mens tot God, maar zijn gegeven tot stichting van de Gemeente. Bij profetie is dat zonder meer het geval, men spreekt dan voor mensen tot stichting, vermaning en vertroosting. Bij spreken in talen is dat alleen het geval als er een uitleg bij gegeven wordt.

‘Hij spreekt verborgenheden’ kan slaan op:
a. ‘verborgenheden’ voor de aanwezigen, men weet nl. niet wat de spreker zegt;
b.’verborgenheden’, te weten: zaken die vóór die tijd niet openbaar waren. (Denk aan de verborgenheden die Paulus heeft geopenbaard.) Dit zou inhouden dat God zaken onthult die noch de spreker, noch de aanwezigen verstaan! Dat is onaannemelijk want het is Gods bedoeling dat zulke verborgenheden onthuld en begrepen worden.
Uitleg a moet dus de juiste zijn, maar zie daarbij de correctie van Paulus in vers 6!;
Bovendien zou in geval b na het afsluiten van de canon het spreken in talen opgehouden moeten zijn, daar alle verborgenheden toen onthuld en vastgelegd waren (vgl. Ko 1:25). Ook dit pleit voor a.

Er moet ernstig rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat Paulus hier ironisch spreekt zoals hij in de brieven aan de Korinthiërs meer doet (zie bijv. 2Ko 11:1,16 tot 19) . Bijvoorbeeld in de zin van: ‘Beste Korinthiërs, terwijl gaven in de gemeente bedoeld zijn voor de leden van de Gemeente om ze ermee te stichten, zitten jullie tot God te spreken, alsof die het nodig heeft gesticht te worden. En wat jullie tegen God zeggen is niet eens een gebed of een dankzegging waar een ander desnoods ook nog door gesticht zou kunnen worden, maar het is voor anderen een verborgenheid, een totaal onbegrijpelijke zaak’.

Argument XI: Uit vers 4 volgt dat een taal bedoeld is om jezelf te stichten. Als je jezelf sticht kun je meer tot opbouw van de gemeente zijn. Dus dient het toch tot stichting van het geheel.

Dit is de derde foutieve conclusie. We hebben al gezien dat de gaven dienen tot uitbreiding of tot opbouw van de Gemeente maar niet tot stichting van jezelf.
Een leraar in de Gemeente gaat toch ook niet een leertoespraak op zolder houden om zichzelf te stichten?! Dat zou wangebruik van de gave inhouden. En wie barmhartigheid beoefent (Rm12) maakt toch wel een vreemd gebruik van deze gave als hij het doet om er zelf door gesticht te worden.
Iemand die profeteert sticht echter de gemeente en dat rechtstreeks. Welnu, daar gaat het bij het uitoefenen van de gaven om! Alles wat mijzelf sticht heeft een goede uitwerking op mijn functioneren in de gemeente, maar dat is nog wat anders dan wat hier bedoeld is.

Nog meer dan bij vers 2 is de mogelijkheid van ironie hier aanwezig, want dat je een gave niet voor je eigen stichting moet gebruiken ligt toch direkt voor de hand, gaven dienen tot stichting van de gemeente, dat moet toch voor ieder duidelijk zijn (vgl. vs 5b,12).

In ieder geval is volgens de apostel hij die profeteert meer dan hij die in talen spreekt, tenzij hij (of een ander) het uitlegt (vs. 5). Dat betekent dat iedere nadruk op het spreken in talen misplaatst is. De nadruk moet vallen op het profeteren. Vers 4 bevat duidelijk een tegenstelling!

Overigens moeten we in vers 5 ook opmerken, dat Paulus niets tegen het spreken in talen heeft, maar dan natuurlijk als het op de juiste plaats en wijze gebeurt.Hij wenste wel dat ze allen in talen spraken, maar veel wenselijker zou hij het vinden als ze allen zouden profeteren. Dit is wensend bedoeld en vlakt de realiteit van 1 Ko12:28-31 niet uit. Verg. deze wens met die over het ongetrouwd zijn in 1 Ko 7:7 dat is slechts een wens, geen voorschrift.

In de Gemeente moet men niet ‘in verborgenheden’ voor anderen spreken, niet een soort ‘acadraba’ uiten. Nee men behoort een verstaanbare rede te geven (vs.9). In het gesprokene moet openbaring, kennis, profetie of leer naar voren komen (vs.6). Althans…. Paulus stelt dat als noodzakelijke factor als hij tegen de Korinthiërs in talen zou spreken. Het is wel kenmerkend dat het moderne spreken in talen het aanbrengen van kennis en uiteenzetten van de leer vrijwel mist.

Wie in een taal spreekt zonder een verstaanbaar woord te uiten, die spreekt in de lucht en is voor de ander een vreemde, een ‘barbaar’ (vs. 7-12). Hier is onmiskenbaar een lichte ondertoon van ironie aanwezig.

Uit vers 13 volgt, dat iemand die in een taal spreekt die taal zelf niet verstaat. Niet omdat hij slechts klanken uitstoot, maar omdat hij in een taal spreekt die hij niet kent. Er is dus een uitlegger vereist (vs.13); dit kan de spreker in een taal zelf zijn, maar zal in de regel een ander wezen, blijkens vs.27, 28. Er is dus een tweede gave bij vereist namelijk die van uitleg of vertolking van talen (vgl. 12:30). Ook hierin heeft het profeteren de voorrang boven het spreken in talen, want er is niet een tweede spreker bij nodig.

Argument X: Uit vers 14 volgt dat er in talen gebeden werd. Bidden is een persoonlijke gemeenschapsoefening met God, dit ondersteunt de uitleg van vers 2 en 3 dat die verzen doelen op persoonlijke omgang met God en op stichting van jezelf.

Het bidden in een taal is geoorloofd mits je het maar afwisselt met bidden ‘met je verstand’. Bij het bidden in een taal communiceer je veel sneller met God, je looft en bidt veel meer. Door het bidden in een taal word je boven de moeilijkheden van het leven uitgetild.

De tegenargumenten gegeven bij de bespreking van vers 2 en 3 over het spreken in talen zijn met dit argument niet ontzenuwd. Ze staan op zichzelf en zijn duidelijk genoeg.

In 1 Ko 14 gaat het beslist niet om de persoonlijke omgang met God. Het bidden genoemd in vers 14 betreft niet het privegebed, maar het gebed in de Gemeente (zie vs. 16). In de Gemeente bid je namens het geheel voor de belangen van God en van het geheel van de Gemeente. Het is natuurlijk niet verboden in de Gemeente je persoonlijke noden en belangen in gebed voor God te brengen, maar hier doelt Paulus op bidden in de zin van danken en lofzegging (zie vers 16,17) waardoor een ander gesticht kan worden.
Voor de persoonlijke gemeenschapsoefening met God is ‘de binnenkamer’ de geschikte en door de Heer zelf aangewezen plaats (Mt 6:6). Uiteraard kan dit ook in kleine, vertrouwde groepjes gebeuren, maar dat is wat anders dan het bidden in de zin van gemeenschappelijk loven en danken.

Inderdaad volgt uit vs. 14 en 15 dat men in Korinthe niet alleen in talen sprak, maar er ook in bad en mogelijk ook in talen zong. De vraag is echter hoe het ‘kommentaar’ van Paulus in de ik-vorm gegeven opgevat moet worden.

In plaats dat Paulus het bidden ‘in een taal’ zou goedkeuren mits het met bidden ‘met het verstand’ wordt afgewisseld is het veeleer aannemelijk dat hij het bidden en zingen in een taal waarbij men zelf niet verstaat wat men zingt of bidt in de dienst in de gemeente afwijst.

Voor deze laatste opvatting kunnen de volgende argumenten aangevoerd worden:
a) bij het spreken in talen wordt over spreken in de taal en uitleggen van de taal gesproken; bij de opmerkingen over een mogelijk bidden of zingen in een taal is van uitleg, hetzij door de persoon zelf, hetzij door een ander, geen sprake;
b) bij gemeenschappelijk gebed (of dankzegging) wordt door anderen met het uitspreken van ‘amen’ instemming betuigd. Dit kan echter niet als men in een taal bidt. Over amen zeggen op een uitleg van het gebed heeft Paulus het niet;
c) talen zijn tot een teken voor de ongelovigen; bidden of zingen in een taal in de gemeente mist dit karakter tenzij er ongelovigen binnenkomen ( 1 Ko 14:23) en er in hun taal gebeden of gezongen wordt;
d) het is moeilijk in te zien dat men zingend in een taal gezamenlijk hetzelfde in het lied tot uiting brengt. Dan zou een persoon moeten zingen.
e) het is niet aannemelijk dat God geprezen zou willen worden in een taal, terwijl de persoon die lofzegt niet weet wat hij zegt. Wat voor waarde heeft zo’n lofzegging die buiten ons verstand omgaat? Ze heeft dat alleen als er mensen aanwezig zijn die de taal verstaan, zoals het geval was op de Pinksterdag. Maar die situatie doet zich praktisch in de Gemeente niet voor.

Nogmaals zij onderstreept dat uit vers 16 volgt dat het gaat om een openbaar gebed in de Gemeente. De onkundige in dit vers genoemd is kennelijk niet een ongelovige want het gaat om iemand die in beginsel zou willen instemmen met het gebed door ‘amen’ te zeggen, maar wiens amen een slag in de lucht wordt als hij niet verstaan heeft wat er gebeden werd. Ook het gebed in de Gemeente heeft volgens vers 17 een versterkende funktie voor de anderen, het moet geloofsopbouwend zijn.

Paulus spreekt meer dan alle Korinthiërs in een taal, maar hij wil in de gemeente liever vijf woorden spreken met zijn verstand, dan 10.000 in een taal. De samenkomst van de gemeente is dus normaliter niet de plaats waar in talen gesproken moet worden (vs.18,19).

Als iemand dit niet inziet en (omdat hij) niet verstaat dat de talen een teken zijn voor de ongelovigen d.w.z.: blijkens de aanhaling uit Js 28 een teken van oordeel voor hen die niet willen luisteren (en dat betreft in Js 28 heel duidelijk Israël), dan is hij naar het verstand (naar de overleggingen) onvolwassen (vs.20-22). Een gelovige uit een Pinksterkring zei eens dat hij met alle teksten over het spreken in talen uit de voeten kon behalve met 1 Ko 14: 21,22. Welnu, een opvatting hoeft maar op een tekst vast te lopen om als onjuist gebrandmerkt te worden. Elke u i t i n g in een taal (zonder uitleg) die niet een teken is voor ongelovigen is een misplaatst gebruik ervan. Profetie daarentegen is bedoeld voor gelovigen (vs. 22).

Nogmaals zij onderstreept dat vers 22 bewijst dat de gave van spreken in talen net zo bestaande talen betreft als het spreken dat de discipelen op de Pinksterdag deden.

Als men in de gemeente in talen spreekt (zonder uitleg te geven), dan zullen ongelovigen of onkundigen (die de taal niet verstaan) zeggen dat men wartaal spreekt (vs.23). Het spreken in talen moet in dat geval dus afgekeurd worden. Profetie heeft daarentegen tot gevolg dat een ongelovige of onkundige in zijn geweten wordt geraakt en erkent dat werkelijk God onder de gelovigen aanwezig is. N.B. Mocht dit maar (meer) gebeuren!

Er lijkt een tegenspraak te zitten tussen vers 22 waar staat dat de profetie niet voor de ongelovigen is en vers 24 waar de uitwerking van profetie op een ongelovige wordt beschreven. De oplossing kan hierin gelegen zijn, dat het in vers 22 gaat om ongelovigen die niet willen luisteren. Het spreken in talen is blijkens vers 21 voor hen een teken van oordeel. In vers 24 gaat het echter om een belangstellende ongelovige, om een God zoeker, die in dat geval door God gezocht en gevonden wordt.

Als er in de Gemeente toch in talen gesproken wordt, omdat er een uitlegger is, dan mag dat hoogstens door drie personen (achter elkaar?) gebeuren (vs.27). Anders komt er zo’n ‘overdaad’ dat het door de aanwezigen niet meer te volgen of op te nemen is. Een dergelijke inperking geeft Paulus niet bij het profeteren. Het woord ’ten hoogste’ ontbreekt in vers 29 en vers 31 geeft aan, dat ‘allen’ een voor een kunnen profeteren.

Argument XI: Bidden in tongen is een uiting van de Heilige Geest door onze tong langs de weg van onze geest. Bij het andere gebed brengt de Geest ons tot bidden langs de weg van het verstand.

In het eerste geval gaat de gloed van de Heilige Geest door ons stromen. Hier kunnen we Hd 2:11; 10:46 bij aanhalen waar we de combinatie vinden”Zij spraken in tongen en maakten God groot’. Ook Rm 8:26 laat zich hiermee verbinden. Hiervan geldt dan ook terecht ‘wie in een tong spreekt, sticht zichzelf. Menig kind van God die overstelpt werd van dankbaarheid , vreugde , vrede , liefde heeft heel goed gevoeld dat menselijke woorden hier tekort schoten . Bij het bidden in tongen is het alsof de stroom van de Geest Zich een uitweg zoekt Die stroom is zo groot, zo diep en en zo krachtig dat ze niet kan blijven binnen de bedding van de gewone menselijke taal en begrippen. De Geest breekt dan door in de ziel.
Dit uitgebreide citaat is een beknopte weergave van wat ds Hegger schrijft in zijn boek ‘ Ik zag Gods heerlijkheid (blz 121-124). In een artikel in het blad ‘In de rechte straat’ van mei 1982 blz. 26 citeert hij prof Versteeg die stelt dat spreken in tongen een vorm van gebed is gericht op God

Tegen deze op zichzelf aansprekende verklaring valt toch wel het een en ander in te brengen. Ds Hegger beroept zich hier op zijn ervaring en die van anderen. Nu is ervaring belangrijk als ze onderbouwd wordt met schriftuitleg en dat mis ik hier.

In Hd 2 gaat het om spreken over de grote daden van God (zie vs. 11). Dit spreken zou een lovend karakter kunnen hebben maar dat is dan een konklusie die we trekken en die kan onjuistzijn. In de brief aan de Korinthiërs mogen we spreken in een taal zeker niet vereenzelvigen met bidden. Wat dat laatste betreft wees ik al eerder op 1 Ko 14:6 waar de apostel zegt dat dit spreken openbaring, kennis, profetie of leer moeten bevatten wil het nut hebben voor de gemeente. Bij het bidden in een taal in de gemeente gaat het echter om het loven en danken van God.

In 1 Ko 14 betreft het niet het prive-gebed maar het gebed in de gemeente want de ‘ander’ moet er amen op kunnen zeggen. Het uiten in een vreemde taal kan op zichzelf voor de betrokkene een stichtelijke werking hebben, maar in 1 Ko 14 wordt dit niet als een pluspunt aangegeven maar als een tekort in vergelijking met het profeteren. Dit is de rode draad die door het hele hoofdstuk heen loopt

Blijft nog het bidden in een taal in de ‘binnenkamer. Heel voorzichtig kan men zich afvragen of dit prive-gebed in een taal die men niet kent dan wel zo tot eer van God is. Moet men de uitsrpaak ‘ ik zal met het verstand bidden’ dan niet zo opvatten dat het bidden met de geest en bidden met het verstand moeten samengaan, zodat men weet hoe men God grootmaakt?

Vaak wordt Rm 8:26 verklaard in die zin, dat het hier om bidden in een taal gaat. Dat is echter zeer de vraag. De apostel zegt dat de Geest de bedoeling van ons bidden verstaat en voor ons bidt met ‘onuitsprekelijke verzuchtingen’. Als Paulus spreekt over ‘onuitsprekelijke woorden’ die hij in het Paradijs hoorde (2 Ko 12:4) dan heeft hij die woorden niet uitgesproken. Zo zal men de onuitsprekelijke verzuchtingen moeten opvatten als niet uitgesproken verzuchtingen. Bij het bidden in een taal wordt er wel degelijk woorden uitgesproken. Een beroep op Rm 8:26 is dus dubieus.

Argument XII: In vers 28 staat opnieuw dat het spreken in talen een persoonlijke zaak kan zijn en een gemeenschapsoefening met God inhoudt.

Opnieuw is het de vraag hoe Paulus deze uitspraak bedoeld heeft. Nooit mogen we een tekst losmaken van zijn context, van het verband waarin hij voorkomt. Wie dat wel doet kan de Bijbel laten zeggen wat hijzelf wil. De Engelsman zegt dat heel bondig zó: ‘a text without context is a pretext’ (Van een tekst zonder context kun je van alles maken).

Als er geen uitlegger van de taal is, dan moet men zwijgen. Op zichzelf zitten we hier al met een probleempje. Moet degene die in een taal wil gaan spreken weten of de uitlegger van zijn taal of van talen in het algemeen al of niet aanwezig is? En als die er niet is moet hij dan zelfs niet beginnen te spreken? Of moet hij beginnen te spreken maar ophouden als hij na de eerste zin merkt dat er niemand opstaat om te vertolken? Op zich is dat niet zo’n belangrijke zaak, ze kan dus verder blijven rusten. Maar het is wel waard er even de aandacht op te vestigen in verband met de praktijk van het spreken in talen waar men soms zonder meer hele betogen houdt terwijl het niet zeker is of er wel een uitlegger is. Je kunt dat een beetje vergelijken met iemand die in een gebouw waar een grote menigte vergaderd is gaat spreken zonder microfoon te gebruiken.

Als er geen uitlegger is moet men dus zwijgen. Men kan dan slechts innerlijk tot zichzelf en tot God spreken (vs.28). Het verband met de inhoud van het hele hoofdstuk maakt echter duidelijk dat dit een ‘oneigenlijk’ gebruik van de gave is, omdat er geen stichting voor de gemeente van uitgaat. We zien dat Paulus zelfs in dit geval het gebruik van de gave niet met geweld onderdrukt, maar hij geeft evenmin aan dat wat hij zegt het normale gebruik van de gave is, hij geeft het eerder als een toelating.

Argument XIII: Uit de woorden ‘Laat hij tot zichzelf spreken’ volgt dat de persoon in kwestie toch wel weet wat hij zegt of er enig besef van heeft.

Wanneer de persoon in kwestie zou weten wat hij zei dan kon hij zelf als uitlegger optreden. Het feit dat hij moet zwijgen houdt in dat hij niet weet wat hij wil uiten of waarmee hij bezig was om het te uiten (vgl. nogmaals vs. 14).

Dat de persoon een zeker besef heeft van wat hij doet wordt hiermee niet ontkend, maar daar gaat het niet om. De vraag is of hij weet wat hij zegt en dat weet hij heel duidelijk niet of hij moet de gave van vertolking erbij hebben.

Argument XIV: De apostel Paulus verbiedt blijkens vers 39 het spreken in talen niet. Velen in onze tijd doen dat (praktisch gezien in elk geval) wel. Het misbruik heft het gebruik toch niet op? In Korinthe werd het avondmaal misbruikt, maar daarom vieren we het toch nog wel?

Aan het spreken in talen worden de nodige voorwaarden verbonden; dit mag er echter niet toe leiden dat men deze uiting totaal verbiedt.

Paulus roept op te streven naar het profeteren, hij roept niet op te streven naar het spreken in talen. Hij zegt slechts dat we het niet moeten verhinderen. Alle overbenadrukking van het spreken in talen is dan ook niet op zijn plaats.

We moeten er uiteraard voor oppassen de Geest van God niet te willen binden aan onze Schriftuitleg. We mogen dus niet zeggen dat het spreken in talen niet kan voorkomen. Even noodzakelijk echter is het rekening te houden met de voorwaarden die de Schrift aan het spreken in talen verbindt en met de kenmerken die het bijbelse spreken in talen heeft. We zeggen niet teveel als we beweren dat het moderne spreken in talen daaraan in negen van de tien gevallen (of meer) niet voldoet.

Slotopmerkingen

Als slot wil ik de ’testpunten’in het voorgaande beschreven nog eens samenvatten en er enkele vanzelfsprekende punten aan toevoegen.
Wordt er in een taal gesproken of gezamenlijk gebeden/gezongen? Het laatste vindt weinig steun in de Schrift.
Het spreken in talen betreft een uiting in bestaande talen. Een aaneenrijging van ongeartikuleerde klanken verdient de naam van spreken in talen niet.
Wordt deze gave uitgeoefend prive om zichzelf te stichten, dan is dat een oneigenlijk en onbijbels gebruik, want gaven dienen tot stichting van de gemeente.
Uitingen in een taal zijn zeker niet op hun plaats als ze bedoeld zijn als een geestelijk pepmiddel (vergeef me de uitdrukking).
Als in de gemeente in talen wordt gesproken, moet er een uitlegger zijn.
In dat geval moet ‘de taal’ openbaring, kennis, profetie of onderricht bevatten. De aanwezigen moeten er namelijk door opgebouwd worden.
De duur van de uitleg zal daarbij in goede verhouding moeten staan tot de duur van het spreken in de betreffende taal.
Wordt er in het openbaar in talen gesproken zoals op de Pinksterdag, dan moeten de talen althans door een deel van de aanwezigen verstaan worden, anders zijn ze geen teken voor de ongelovigen. De uiting zelf moet duidelijk als spreken in een echte taal overkomen. Het uiten van slechts klanken fungeert immers niet als teken.
Als in de Gemeente in talen wordt gesproken, wordt dat dan ook door vrouwen gedaan? De Schrift zegt dat de vrouwen in de gemeente moeten zwijgen (let wel 1Ko 14:34-37 volgt direct op de voorschriften betreffende de gang van zaken aangaande het spreken in talen en het profeteren).
Een volgend punt is of het gesprokene inhoudelijk de toets van Gods Woord kan doorstaan. Dat geldt uiteraard van alle uitingen in de Gemeente, maar is in dit geval van bijzonder belang. De spreker zelf weet namelijk niet wat hij zegt en we staan net als Petrus open voor de invloed van satan ( vgl. Mt 16: 22,23).
Voegt men via de taal iets aan Gods Woord toe, waardoor men in feite ontkent dat Gods Woord voleindigd is (Ko1:25)? Zoiets wordt op verschillende plaatsen in de Schrift afgekeurd.
Treden er extatische toestanden op, waarbij men op de grond valt, kronkelt etc.? Dat is zeker niet ‘welgevoegelijk en ordelijk’ (1Ko 14:40). Het wijst op een vleselijke bron om niet te zeggen een demonische.
Wordt er aangeraden om maar vast de tong te gaan bewegen, opdat de ‘Geest’ het zal overnemen? Het spreken in talen is een spontane gave van de Geest en niet bedoeld als probeersel.
Wordt er gesteld dat men zijn wil moet uitschakelen om tot spreken in talen te komen dan is dat een heel gevaarlijke en onbijbelse suggestie. Wie zijn wil uitschakelt stelt zich open voor alle mogelijke invloeden, ook invloeden van de Boze.
Wordt er gezegd dat iedereen in talen moet spreken als bewijs dat men de Heilige Geest ontvangen heeft dan is er iets mis. De gevallen van spreken in talen in de Handelingen dienden niet om te bewijzen dat deze en gene gelovige de Heilige Geest ontvangen had, ze hadden een heilshistorische, unieke betekenis. Bovendien laat de Schrift zien dat spreken in talen een gave is en niet allen hebben dezelfde gave.

Het doornemen van deze stof zal voor velen een ‘moeizame’ bezigheid geweest zijn, toch hoop ik dat u er iets aan gehad mag hebben om het onderwerp spreken in talen beter te begrijpen. Hopelijk hebt u er niet alleen iets aan gehad voor uw geestelijk verstand, maar heeft het u toch geraakt dat God zo zorgvuldig het onderwerp in de Bijbel heeft belicht en bent u daar dankbaar voor.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies