Het is opmerkelijk dat in de Bijbel verschillende tweetallen aan ons worden voorgesteld, die onderling een scherp contrast vormen. Dat werpt onwillekeurig de vraag op op wie we lijken of met wie we verbonden zijn. Laten we ze even langslopen:
- De Heer Jezus spreekt over twee heren en de vraag is wie van de twee we dienen. Hij spreekt over: God en de Mammon. De laatste is de geldgod (Matt. 6:24);
- In Luk. 7:24 spreekt Hij over twee schuldenaars. De een was veel schuldig, de ander betrekkelijk weinig. De laatste had de meeste liefde voor de man die hem zijn schuld vrij schonk;
- Groot is het contrast tussen de twee mannen in de tempel (Luk. 18:10). De Farizeeër beroemt zich op wat hij is en wat hij doet, de tollenaar pleit enkel op Gods genade;
- In Matt. 7:13, 14 lezen we over twee poorten en twee wegen. De een is wijd, de ander is nauw, de een leidt naar het verderf, de ander naar het leven. Door welke poort gaan we, op welke weg bevinden we ons?;
- Een mens verzamelt zich schatten op aarde, die hij kwijt raakt of schatten in de hemel, die nooit verloren gaan (Matt. 6:19, 20);
- Een goede boom staat tegenover een slechte boom en hun vruchten vormen eveneens een scherp contrast (Matt. 7:17, 18);
- Twee opvattingen (1 Kon. 18:20): of je roept met de valser profeten Baäl aan, of je dient met Elia de God van Israël;
- De volgende twee vormen wel een contrast, maar dan niet tussen goed en slecht, maar tussen goed en beter. We lezen daarover in Fil. 1:23, 24. Blijven leven kan goed zijn om God op aarde te blijven dienen, maar heengaan om met Christus te zijn is verreweg het beste.