Beoordeling van de brochure Gods Grenslijn Hand 28: 28 schrijver D. van Zuijlekom door J.G. Fijnvandraat.
Het ontstaan van de Gemeente niet in Hand. 2 ?
In deze brochure wordt de ultra-bedelingen-leer gepropageerd. Die leer komt hierop neer dat de gemeente niet is ontstaan op de Pinksterdag waarover Hand. 2 spreekt maar pas na de zogenaamde tweede bediening van Paulus die hij ‘na de Handelingen’ van Godswege zou verkondigd hebben.
Deze opvatting komt al uit in de titel van de brochure want daarin wordt als kenmerk van Gods grenslijn Hand. 28: 28 aangegeven. Nu is deze tekst uit het boek de Handelingen zeker niet onbelangrijk, maar de vraag is of men hier van een grenslijn mag spreken wat het ontstaan van de Gemeente betreft.
Indertijd moet Prof. K. Schilder zoiets geschreven of gezegd hebben dat een bladzij verkeerde leer, tien bladzijden weerlegging vereist. Daarin zit een behoorlijke kern van waarheid. In deze beoordeling wil ik echter niet zo uitgebreid te werk gaan, maar het kort houden, o.a. door me te beperken tot de hoofdzaken.
De schrijver maakt het ons in dit opzicht gemakkelijk doordat hij direct al in het begin zijn kritiek uit op diverse kerken en kringen met de woorden ‘Zij gaan allemaal terug naar de Evangeliën en de Handelingen voor hun leerstellige en gemeentelijke grondslag. Dit terug willen keren naar de periode van de Handelingen komt voort uit de opvatting dat op de Pinksterdag in Hand 2 de hedendaagse gemeente, ‘Het Lichaam van Christus’ zou zijn ontstaan’ (blz. 2).
In tegenstelling daarmee stelt de schrijver dan dat we terug moeten gaan (ik noemde dat al) tot de tweede bediening van Paulus want die bevat zo zegt hij
‘de geopenbaarde verborgenheid over het lichaam van Christus, waar Paulus vanaf Hand. 28: 28 van Godswege exclusief over mag spreken’.
Over de kring van gelovigen die na de Pinksterdag van Hand. 2 is ontstaan spreekt hij als over ‘de gemeente van Israël (blz. 3 bovenste regels).
Nu zou het voldoende zijn als we Hand. 28: 28-31 eens nader bekijken om te zien of de vergaande conclusies die Van Zuijlekom uit deze verzen trekt wel verantwoord zijn. Ik kom daarop terug maar wil eerst laten zien hoe de schrijver een bepaald bijbels gegeven uiteenrafelt tot 4 aparte zaken.
Kenmerkend daarbij is dat hij van een verschil in aspect zomaar een verschil in wezen maakt.
Vier soorten zaaiïngen?
Op blz. 11 spreekt de auteur over de gelijkenis van de zaaier. Een heel bekend beeld. Maar wat maakt de schrijver van deze gelijkenis? Wel, hij schrijft over vier soorten zaaiïng. Ik vat zijn betoog samen:
- de eerste zaaiïng zo zegt hij was verricht door Johannes de Doper, maar de boze roofde weg wat in het hart van Israël was gezaaid (Mt 13: 4);
- de tweede zaaiïng betrof de prediking van de Here Jezus. Het resultaat van die zaaiïng was maar voor een ogenblik (Mt 13: 5, 6, 20, 21));
- De derde zaaiïng was de zaaiïng die werd verricht door de twaalf apostelen in de Handelingen. Ook die zaaiïng was gedoemd te mislukken. De zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom waren daar de oorzaak van. (Mt 13: 7, 22);
- De vierde zaaiïng is nog toekomstig en zal worden verricht door de profeet Elia, die als heraut van de koning nog moet optreden. Die zaaiïng zal wel slagen. (Mt 13: 8, 9, 23)
Dit hele betoog met zijn vier soorten zaaiïngen als uitleg van de gelijkenis van de zaaier raakt kant noch wal. Let wel, ik zeg niet dat wat hij over de toekomst opmerkt met betrekking tot Elia allemaal onzin is. Dat aspect is helaas in de kerkelijke leer nooit goed uit de verf gekomen, maar daar gaat het nu niet om, we hebben nu te maken met de uitleg van de gelijkenis van de zaaier.
Lezen we in die gelijkenis over vier verschillende zaaiïngen? Geen sprake van!!
Er is een zaaier die uitgaat om te zaaien. Hij zaait geen vier keer op verschillende tijden, nee hij zaait (in de voorstelling van de gelijkenis) slechts één keer. Dat die zaaier verschillende predikers voorstelt die in de loop der tijden het woord van God prediken is een ander verhaal, maar in de gelijkenis gaat het om één aktie.
Een tweede ding is dat de zaaier één soort zaad gebruikt. en dat is het woord van het koninkrijk (vs.18). De boodschap is dus precies gelijk! Wat is er dan niet gelijk? Dat is de bodem waarop het zaad valt. Niet vier verschillende zaaiïngen worden ons voorgesteld, maar vier verschillende ondergronden waarop het zaad valt. In de akkerbouw van Israël destijds een heel bekend gebeuren. Die ondergrond bepaalt het verschil in resultaat.
Dat verschil in resultaat is er ‘op hetzelfde moment’ dat er gezaaid wordt. Dat was zo in het verleden, dat is nu zo en dat zal in de toekomst zo zijn. Je ziet het
bij de prediking van de apostel Paulus te Athene (Hd 17. 32-34). Er zijn er die spotten, bij hun ontkiemt het woord zelfs niet. Anderen zeggen dat ze de apostel nog wel eens willen horen. Ze verwerpen het woord niet radicaal maar bij hen draagt het ook geen vrucht. Tenslotte zijn er een aantal mensen die de boodschap horen en geloven.
De uitleg van de schrijver zoals die hierboven is weergegeven houdt dus in dat de prediking van Johannes de Doper; die door de Heer Jezus zelf en de prediking door de twaalf apostelen (zie het boek de Handelingen) uiteindelijk niets hebben opgeleverd, want het zaad a) dat op de weg viel; b) dat op de rotsachtige bodem viel en c) dat tussen de dorens terechtkwam leverde volgens de gelijkenis niets op. Als dat – zoals de auteur wil- op drie soorten zaaiïngen slaat dan zijn die ook alle drie vruchteloos voor God geweest. Durft de schrijver die consequentie van zijn uitleg aan?? De Bijbel toont gelukkig het tegendeel!!
Deze kwestie heb ik wat uitvoerig behandeld omdat de methode van werken van Van Zuijlekom kenmerkend is voor zijn schriftuitleg en die van de aanhangers van de ultra-bedelingen-leer in het algemeen. Hier kun je niet spreken van uitleg maar van inleg. Deze zelfde methode van werken gebruikt de schrijver ook bij de behandeling van Hd. 28: 23-31.
Bevat Hd 28: 23-31 een tegenstelling?
De auteur begint met een tegenstelling te maken tussen vers 23 en de verzen 30 en 31 (blz. 21). Hij doet dat als volgt: tegenover de Joden spreekt Paulus over ‘Jezus’, tegenover de heidenen heeft hij het over ‘de Here Jezus Christus’.
Typerend is dat de schrijver hier ook van een verschil in aspect van de zaak een verschil in de zaak zelf maakt . Spreekt Paulus tegenover de Joden over een andere Persoon dan tegenover hen die hem opzochten in zijn eigengehuurde woning? Natuurlijk niet !! Maar heeft hij het dan over een andere boodschap aangaande die Persoon, zoals Van Zuijlekom in feite beweert? Neer, dat doet Paulus evenmin. Hij maakt in vers 28 totaal geen verschil in boodschap. Treffend zijn de woorden: ‘Het zij u dan bekend dat deze behoudenis (waarover hij dus met de Joden gesproken heeft) tot de volken is gezonden; zij zullen ook horen’.
Totaal geen vermelding van een andere boodschap, integendeel het gaat over dezelfde behoudenis. Ook is er geen sprake van een wonderbaarlijke gebeurtenis op de verdere prediking van Paulus, die ook maar enigszins te vergelijken is met wat er op de Pinksterdag genoemd in Hand. 2 plaatsvond. Van een grenslijn is noch direct noch indirect sprake!!
Terloops wil ik even het belang van de ontmoeting van Paulus met de Joodse leiders in Rome toelichten. De Joodse leidslieden in het land, in de hoofdstad Jeruzalem, kenden Jezus van Nazareth. Wat deden ze met Hem? Ze verwierpen Hem en verwezen Hem naar het kruis. Nu komt Paulus met een boodschap aangaande dezelfde Jezus in Rome, de hoofdstad van het Romeinse Rijk. Wat deden de Joden daar met Jezus? Ze verwierpen hem! Zowel de Joden in het land als de Joden in de verstrooiing’ wezen de Christus af. Wat hield dat in ?
Dit: dat het vonnis van de verharding aangekondigd in Js. 6: 9,10 en door de Heer uitgesproken ten opzichte van het volk in het land (Mt 13: 14, 15) nu door Paulus terecht kan worden toegepast op de Joden in de verstrooiing . Het ‘lo-ammi’, niet-mijn-volk ging nu voor allen in vervulling
Was de regel bij de evangelieprediking in het Romeinse Rijk geweest ‘eerst de Jood en dan de Griek, dan kunnen we wel zeggen dat die regel na het gebeuren beschreven in Hd 28: 23-31 werd opgeheven.
Onderscheid in de brieven van Paulus?
Met het bovenstaande is nog niet helemaal recht gedaan aan de opvatting van de schrijver van het gewraakte boekje. Hoe komt hij er namelijk toe om van Hd 28: 28 een grenslijn te maken en het over een tweede bediening van Paulus te hebben terwijl de tekst in Hd 28: 23-31 daar totaal geen aanleiding toe geeft?
Dat doet hij door een indeling in tweeën te maken van de brieven van Paulus.
Volgens hem moeten we onderscheid maken tussen de brieven die voor Hd 28 geschreven zijn te weten:
a) Galaten; 1 en 2 Thessalonicenzen; Hebreeën; 1 en 2 Corinthe
en de brieven die daarna verschenen zijn te weten:
b) Efeze; Colossenzen; Filémon; Philippenzen, 1 Timoteus, Titus en 2 Timoteus.
Deze indeling ontleen ik aan blz.24. Merk op dat Paulus een dergelijke indeling nergens maakt. Ze is in de Schrift ook niet te vinden. De Schrijver dringt deze indeling aan de Schrift op. Natuurlijk is het verschil in tijd van ontstaan van de brieven niet onterecht, maar het gaat om de vraag of de tweede reeks brieven spreken van een tweede bediening van de apostel die principieel onderscheiden is van de eerste bediening. De auteur maakt dat onderscheid, maar dat geheel ten onrechte.
Wel is het zo dat in de tweede reeks brieven van Paulus de waarheid van de Gemeente als het Lichaam van Christus wordt onthuld. Dat is typisch de bediening van Paulus. Net als Petrus spreekt de apostel Paulus ook over de gemeente als Huis van God, maar Petrus en geen van de andere apostelen spreken over de Gemeente als het Lichaam van Christus.
Ook zien we dat in de diverse brieven een ontwikkeling valt op te merken in de gedachten die Paulus naar voren brengt. Maar dat is een normale ‘groei- ontwikkeling’ het gaat daarbij niet om een principieel andere bediening. Wel is het zo dat de apostel het in de brieven aan de Efeziërs en de Kolossenzen heeft over de verborgenheid die hem is bekend gemaakt, maar er staat niet dat die verborgenheid hem pas na Hand. 28: 28 is geopenbaard.
Dat dit niet het geval is geweest blijkt ook al hieruit dat de apostel in de 1e brief aan de Korinthiërs al spreekt over de Gemeente als het Lichaam en deze brief is ver voor de tijd van Hand. 28: 28 geschreven. Kenmerkende teksten uit deze brief zijn:
-10: 17 waar staat dat de gelovigen één lichaam vormen en dat slaat terug op vers 16 waar sprake is van het lichaam van Christus. Dat ziet niet op zijn letterlijk lichaam, maar op het geestelijke lichaam, de Gemeente;
-12; 1213 de gelovigen worden in vers 12 vergeleken met de leden van het lichaam en vers 13 stelt dat we door één Geest tot één lichaam zijn gedoopt. Lees ook de verzen 14-20 waar het beeld van het lichaam nader wordt uitgewerkt met als sluitstuk vers 27 waar staat; ‘gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden.
De theorie van Van Zuijlekom dat Paulus in de tweede reeks brieven een bijzondere waarheid over het lichaam verkondigd strijdt dus met wat we in de eerste brief aan de Korinthiërs vinden
In deze brochure wordt van alles en nog wat uit elkaar gerafeld en van verklaringen voorzien die de schrijver erop loslaat, waarbij zijn fantasie rijkelijk werkzaam is. Van een betrouwbare schriftuitleg is daarbij beslist geen sprake!