Leviticus 4
Het verschil tussen zond- en schuldoffer is gemakkelijker aan te geven in de typologische betekenis voor ons dan in de praktische zin voor een Israëliet destijds.
Voor ons ziet het zondoffer op het verkeerde dat we doen waarin uitkomt dat we zondigen, bij het schuldoffer gaat het niet om het zondigen op zichzelf, maar om de schuld die we door onze zonden op ons laden. In deze zonden komt ook meer uit dat we een zondig karakter hebben. Denk aan 1 Pt 2:24 “Die zelf onze zonden gedragen heeft op het hout” (betreft onze daden) en 2 Ko 5:21 ” is voor ons tot zonde gemaakt” (betreft onze zondige aard).
Zien we nu naar Lev. 4 dan merken we op dat een Israëliet een zondoffer moest brengen als hij iets gedaan haddat de Heer verboden heeft om te doen (vs 2, 3, 13, 22, 27). Het gaat dan om het overtreden van een gebod van de Heer. In Lev 5:1-15 wordt een zondoffer voorgeschreven als een Israëliet een vervloeking niet aanbrengt; iets onreins aanraakt; een onbezonnen eed uitsrpeekt. In al die gevallen is er ook schuld, maar toch spreekt Godf van een zondoffer. Er komt in uit de mens iets verkeerds doet, waardoor zijn falen tot uitdrukking komt.
Vanaf 5:14 krijgen wqe dan het schuldoffer en is er sprake van van iets doen tegen wat de Here geheiligd is In hfst 6 is sprake van ontrouw en leugenachtig gedrag tegen een volksgenoot; afpersing. Er is dan sprake van gemeen gedrag waarin de verkeerde aard van de mens uitkomt en de Here onteert wordt.
De aard van de zonde is dus iets anders, gemener om zo te zeggen . Dat is van wat ik ervan op kan merken.