Wet tot op Christus – Wat is dat?

Vraag:

Naar mijn mening is het woordje ’tot’ in Gl 3: 23 richtingbepalend en niet tijdbepalend. Is dit onjuist gezien?

Antwoord:

Met deze vraag is verbonden de gedachte, dat de wet vanaf de schepping aan de mens zou zijn opgelegd. Het is daarom goed met die kwestie te beginnen.

Welnu, er wordt in Rm 5: 20 a en Gl 3:17 gezegd, dat de wet ‘erbij gekomen is’ ofwel ‘430 jaar na de belofte gekomen is . Er is dus een lange tijd geweest, waarin mensen niet onder de wet gesteld waren. Als we dat inzien kunnen we ook open staan voor de gedachte dat er na de wetgeving op de Sinaï nog eens een tijd zou kunnen komen waarin mensen ook niet onder de wet staan.

Een tweede belangrijk punt is, dat volgens Rm 2:12 zelfs na de wetgeving op de Sinaï de mensen verdeeld zijn in twee groepen, namelijk mensen die onder de wet waren (Israël) en mensen zonder wet (de volken). Mochten die mensen zonder wet dan maar raak zondigen? Natuurlijk niet, ze hadden de stem van hun geweten en behoorden daarnaar te luisteren (zie Rm 2:14,15)! Toch stonden ze niet onder de wet.

Dan nu naar Gl 2. De woorden: ‘opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou worden geschonken, doch eer het geloof kwam…enz’ zien niet op de tijd dat iemand persoonlijk tot geloof komt, maar op de prediking van het geloof in Jezus Christus zoals die vanaf de Pinksterdag (Hd 2) plaats vindt. Er staat niet: ‘Eer wij tot geloof kwamen,maar eer het geloof kwam’. De woorden: ‘waren wij onder de wet in bewaring gesteld…tot op het geloof dat geopenbaard zou worden’ zien evenmin op de tijd dat iemand persoonlijk in bewaring zat onder de wet tot het moment dat hij tot bekering en geloof in Christus kwam. In volkomen objectieve zin wordt namelijk gesproken over ‘het geopenbaard worden van het geloof’. Dat kan niet anders dan slaan op de openbaring door prediking van het geloof in Jezus Christus, zoals dat na de Pinksterdag gebeurde.

Beslissend zijn trouwens de woorden ’tot op het geloof dat geopenbaard zou worden’. Deze woorden zijn beslist tijd-bepalend en niet richting-bepalend, dat volgt uit de Griekse tekst. Hetzelfde geldt voor ‘Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden’, daar gaat het eveneens om een tijdsbepaling en niet een richtingbepaling. De apostel trekt immers in vers 24 een konklusie uit vers 23 ?!

Veronderstel nu echter dat de uitleg van het woordje ’tot’ als richtingbepalend juist zou zijn, dan zegt vers 25 dat als iemand tot geloof gekomen is, hij niet meer onder de tuchtmeester is (en die tuchtmeester is de wet, zie vs. 24). De gelovige is dus niet onder de wet. We komen dan tot dezelfde conclusie als wat in Rm 6:14,15 staat.
Soms werpt men tegen, dat er zonder wet geen kennis van zonde is (en van straf op de zonde) en dat er dan ook geen behoefte is om van deze straf (die niet gekend wordt) verlost te worden.. Dus moet de wet wel van Adam af zijn opgelegd. Deze menselijke conclusie deugt echter niet. Kaïn wist wel degelijk dat hij gezondigd had toen hij zijn broer doodsloeg? In zijn tijd bestond de wet nog niet, die kwam pas 430 jaar na Abraham, maar Kaïn had zijn geweten en wist dat hij zondigde. God had het hem bovendien nog gewaarschuwd, dat de zonde aan de deur lag en Kaïn wist heel wel dat hij de dood verdiend had.

Wil een mens in onze tijd de grootte van zijn zondeschuld zien dan moet hij naar Golgotha kijken. Daar werd Christus door God verlaten vanwege de zonden die Hij op Zich nam. De wet laat zien dat iemand die zondigt de dood verdient; Golgotha laat zien dat zo iemand een eeuwig oordeel in de duisternis, verlaten van God, verdient.

Tenslotte leert 1 Tm 1: 8, 9 ons voor wie de wet in onze tijd bedoeld is,.Daar staat klaar en duidelijk dat de wet niet voor rechtvaardigen bestemd is, maar voor onrechtvaardigen. Als een mens meent dat hij in Gods licht kan bestaan dan houden we hem de spiegel van de wet voor. Willen we hem laten zien hoe verschrikkelijk groot zijn zondelast is, dan nemen we hem mee naar Golgotha en laten hem uit het evangelie zien hoe Christus voor de zonden geleden heeft. Maar dan kunnen we hem ook meteen er op wijzen dat door datzelfde kruislijden er voor hem, als zondaar, redding mogelijk is.

Christenen leven onder de genade en worden onderwezen door de genade. Als ze praktisch leven door de Geest dan wordt de eis van de wet in hen vervuld (Rm 8: 4), terwijl ze niet onder de wet zijn. De stelling dat gelovigen niet onder de wet zijn, werkt de zonde dus niet in de hand, integendeel want die stelling wijst heen naar de voorschriften van het evangelie en die gaan verder dan de wet.

Laat uit deze beantwoording mogen blijken, dat we geen vrijbrief voor zondigen bepleiten, maar integendeel in plaats van de negatieve kant van de geboden van de wet stellen we de positieve invulling van het evangelie.

Het grote verschil is uiteindelijk: stel ik mijzelf onder een wetstelsel met de idee van plichtsbetrachting of wil ik uit liefde tot de Vader die Zijn Zoon gaf, Zijn voorschriften neergelegd in het evangelie, navolgen. Nog anders gezegd: Wil ik een navolger van Christus zijn (zie o.a. 1 Pt 2: 21-23; 1 Ko 11:1)

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies