Zoals in dl 1 aangekondigd gaan we ons in dit tweede deel bezighouden met het uitspreken van een vloek of vervloekingen. Dat is niet zo’n mooi onderwerp, maar het is de ‘tegenhanger’ van zegenen en het hoort er -om zo te zeggen – bij. Vooraf echter mijn commentaar op een gangbare uitdrukking in verband met zegenen en vervloeken
De kracht van een woord
In de lektuur over zegenen en vervloeken wordt heel vaak de opmerking gemaakt, dat woorden een geweldige kracht in zich hebben. Dat zou dan niet alleen de woorden van God maar ook de woorden van mensen betreffen. Ten aanzien van de woorden van God bestaat hierover onder kinderen van God geen verschil van mening, zover ik weet. Maar ten aanzien van de woorden van mensen kun je dat maar niet zo ongenuanceerd zeggen.
Onze woorden hebben alleen kracht als we met gezag namens God iets zeggen. Bij alles wat we zeggen is het dus de vraag of ons spreken aan die voorwaarde voldoet. Dat geldt niet alleen voor het uitspreken van een zegen of een vervloeking, maar ook voor het verbreken van vervloekingen. Hierop kom ik later nog uitvoerig terug
Wat betekent vervloeken
Hoewel vervloeken dus tegengesteld is aan zegenen kunnen we dit onderwerp een beetje op dezelfde wijze behandelen als bij het onderwerp zegenen.
Vervloeken betekent in tegenstelling tot zegenen wat kwaads van iets of iemand zeggen. Naar analogie van de drievoudige onderscheiding bij zegenen kunnen we m.i. ook een driedeling maken wat het vloeken betreft en wel als volgt:
a) het aanduiden van iets of iemand als kwaad met de bede dat God ons niet in verbinding doet komen met dat kwaad en wij er ook geen verbinding mee zoeken. Zo weten we dat Job zijn geboortedag vervloekte (Job 3:1-9). Hij zei er heel lelijke dingen van. Hij zou om zo te zeggen zijn verjaardag nooit vieren en geen visite op die dag willen ontvangen. Die dag zelf werd er echter niet koud of heet van. Dat geldt ook van de vervloeking die Jeremia over zijn geboortedag uitsprak (Jr. 20:14)
b) iemand iets kwaad toewensen. Daarbij zal men in de regel aanduiden wat voor kwaad men zo iemand dan toewenst. Als men enkel zou zeggen: “Ik vervloek je” dan houdt dat in dat men de ander kwaad toewenst, maar dat kwaad ongenoemd laat. Job vervloekt zijn geboortedag niet enkel, hij spreekt daar ook bij uit dat die dag duisternis moge zijn, enz. We lezen echter niet dat iets dergelijks is gebeurd. Het is een wens.
c) aan iemand een vervloeking opleggen waarbij een bepaald kwaad uitgesproken wordt dat zo iemand zal ondervinden. De vraag is dan wie er een vloek op een ander kan leggen. Hierop zullen we nader moeten ingaan
GOD KAN EEN VLOEK OPLEGGEN
Dat God een vloek op iemand leggen kan, is voor hen die de Bijbel aanvaarden als het betrouwbare woord van God geen vraag.
Het eerste voorbeeld daarvan lezen we in Gn 3:14 waar God een vloek uitspreekt over de slang. Die vloek heeft een duidelijke inhoud en we zien dat ze tot vandaag toe in vervulling is gegaan. Even daarna spreekt God een vloek uit over de aardbodem waar Adam mee te maken zal krijgen. Ook die vloek is in vervulling gegaan en wordt nog steeds vervuld (zie ook 5:29). Zo spreekt God ook een vloek uit over Kaïn als hij zijn broer doodgeslagen heeft. Ook die vloek bevat een duidelijke inhoud van wat er gebeuren zal met deze broedermoordenaar.
Zij die Abraham vervloeken zullen door God vervloekt worden (Gen 12:3). Niet hunvloek gaat in vervulling maar die van God over de tegenstanders van de ‘vader van de gelovigen’.
We weten dat God met Israël een verbond gesloten heeft waarvan geldt wat we lezen in Dt 11: 26
“Zie, ik houd u heden de zegen en de vloek voor : zegen wanneer gij luistert naar de geboden van de Here, uw God, die ik u heden opleg; maar vloek indien gij naar de geboden van de Here, uw God, niet luistert en afwijkt van de weg die ik u heden gebied, door het achterna lopen van andere goden, die gij niet gekend hebt”.
De zegen moest voorgelezen worden op de berg Gerizim en de vloek op de berg Ebal.
In Lv 26 lezen we heel duidelijk wat de zegen inhield in de verzen 1 tot 13, en wat de vloek inhield staat in de verzen14 tot 42.De zegen en de vloek werden inhoudelijk weergeven en ze kwamen ook letterlijk over het volk. Het was maar niet een wens, maar een duidelijk omschreven zegen en een even duidelijk en veel uitvoeriger beschreven vloek die over het volk zou komen al naardat ze God gehoorzaamden of ontrouw werden aan zijn geboden. In Dt 28 en 29 vinden we een herhaling van deze opsomming van zegen en vloek. Mozes voegt er dan in Dt 30 dit woord van de Heer aan toe:”Niet alleen met u sluit Ik dit verbond en dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag….maar met ieder die heden niet bij ons zijn. Daarbijwordt gedacht aan de volgende geslachten onder Israël (zie Dt 29:19,22, 24 en let op de term dit land’).
Als het volk zich na een tijd van afwijkling weer naar de geboden des Heren zou richten dan zou de Heer de vervloekingen leggen op hun vijanden en hun haters (Dt 30:1-10). Dit woord wijst op het herstel van Israël als God ‘in hun lot een keer zou brengen, en Hij ze weer bijeen zal brengen uit alle volken …” (vs.3,4)
Zie voor het (tijdelijjk) niet volvoeren van de vervloeking van het verbond (2 Kn 22:18-20, zie ook 2 Kr 34:22-28))
In Jz 8:30-34 lezen we dat het voorlezen van de zegen en de vloek ook inderdaad plaatsgevonden heeft. In verband met Dt 29:15v.v. is het van belang op te merken dat de zegen en de vloek zowel geldt voor de geboren Israëlieten als voor de vreemdelingen die zich bij het volk gevoegd hebben.
Op deze vloek van het verbond refereert Jeremia in hfst 11:3. Ook vinden we bij deze profeet een vermelding van de vloek en de zegen die over mensen zullen komen al naar gelang ze op God vertrouwen of niet. Hij leidt zijn woorden hierover in met; ‘Zo zegt de Here’.
VERVLOEKINGEN DOOR MENSEN OVER MENSEN UITGESPROKEN
Dat mensen andere mensen vervloeken is een feit. We vinden er in de Bijbel diverse voorbeelden van. Zoals eerder aageduid moeten we dan onderscheid maken tussen iemand een vloek toewensen en op iemand een vloek leggen.
Naar mijn overtuiging kan dat laatste alleen als God achter die vervloeking staat en degene die de vervloeking uitpsreekt ook gezag heeft om zo’n vervloeking op te leggen. Van beide soorten vervloekingen geef ik hier een aantal voorbeelden vanuit de Bijbel.
N.B. In feite loop ik alle vermeldingen in de Bijbel langs over vervloekingen die mensen hebben uitgesproken . Het is een wat taaie bedoening om al die teksten na te gaan, maar ik doe dat om aan te tonen dat we geen enkel geval tegenkomen van een vervloeking die zo maar door een mens wordt uitgesproken en die een vervulling vindt. Daarmee wil ik onderbouwen wat ik hiervoor heb beweerd dat een woord van mensen alleen kracht heeft als God er achter staat!!
Vervloekt zij Kanaän, een knecht der lnechten zij hij voor zijn broeders
Als een profeet of een priester in de naam van God een vloek uitsprak dan kwam die vloek ook. Hoewel we niet een gelijkluidende tekst voor het opleggen van een vloek hebben is het waarschijnlijk niet ongerijmd om naar analogie van het zegenen te zeggen dat een mens alleen een vloek op een ander kan leggen als hij de positie van een meerdere inneemt en/of in dienst van God optreedt. Een voorbeeld daarvan vinden we in de vloek die Noach over zijn kleinzoon Kanaän uitspreekt. Dit is een vervloeking met een duidelijke inhoud (Gn 9:25), die ook inderdaad uitgekomen is. Het volk Israël heeft namelijk het land van de Kanaänieten ingenomen en de inwoners tot knechtschap verplicht (zie 9:27). Voor een nadere uitwerking van deze verzen verwijs ik graag naar mijn website naar de rubriek ‘vragen over bijbelteksten.’ Noach sprak hier als meerdere!
Zal ik een vloek over mij brengen
Het voorgaande wordt ondersteunt door de woorden van Jakob. Als zijn moeder hem de raad geeft om met list zijn vader te verleiden hem de zegen te geven, dan schrikt Jakon daar eerste voor terug en zegt:
Misschien zal mijn vader mij betasten; dan zal ik in zijn ogen zijn als iemand , die de spot met hem drijft , en ik zal een vloek over mij brengen en geen zegen” (Gn 27:12)
Met die woorden geeft Jakob aan dat zijn vader hem dan een vloek zal opleggen in plaats van een zegen. Hij erkent daarmee dat zijn vader daartoe gezag heeft.
Wie vader of moeder vloekt
Dat een vloek geen kracht heeft als God daar niet achter staat blijkt ook uit het gebod dat is opgetekend in Ex 21:17: “Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, zal zeker ter dood gebracht worden”. Wat de omstandigheden ook mogen zijn: een dergelijke vloek tolereert God niet. Hij die een van zijn ouders vervloekt zal gedood worden en dat kan moeilijk betekenen dat zo’n vloek ooit in vervulling zal gaan.
Zie ook Lv 20:9; Spr 20:20; 30:111;Mt 15:4; Mk 7:10.
De vloek over een ontrouwe vrouw
Een speciiek geval van een vloek die God op iemand leggen zal door de bediening van een gezagsdrager, een meerdere dus treffen we aan in het geval van een vrouw die ontrouw geworden is aan haar man. De priester zal speciale rituele handelingen verrichten en de vrouw onder een eed van vervloeking stellen en zeggen:”Dan stelle de Here u tot een vervloeking en een verwensing onder het volk doordat hij uw heup doe invallen en uw buik doen opzwellen …..(Nm 5:21)
Hier zien we dus dat in bepaalde gevallen mensen op andere mensen een vloek kunnen opleggen. Maar, nogmaals, in dit geval door een ‘ambtsdrager’ (priester) in de dienst van God. Als Bileam gevraagd wordt het volk te vloeken en hij naar Balak gaat, dan verhindert God dat hij een vloek uitspreekt en lezen we dat God de vloek die Balak in gedachten had:”voor Israël in een zegen veranderd heeft”(Dt 23: 5; Jz 24:9)). Belangrijk is dan de uitspraak van Bileam “Hoe zal ik vervloeken,, dien God niet vervloekt” (Nm 23:8). Hoewel het hier een uitspraak betreft van iemand uit de volken, zo moeten we bedenken dat Bileam spreekt in opdracht van God. Uit zijn woorden mogen we m.i. besluiten dat een vloek van een mens alleen dan doel treft als God erachter staat.
Wie vader of moeder vloekt
Dat een vloek geen kracht heeft als God daar niet achter staat blijkt ook uit het gebod dat is opgetekend in Ex 21:17: “Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, zal zeker ter dood gebracht worden”. Wat de omstandigheden ook mogen zijn: een dergelijke vloek tolereert God niet. Hij die een van zijn ouders vervloekt zal gedood worden en dat kan moeilijk betekenen dat zo’n vloek ooit in vervulling zal gaan.
Zie ook Lv 20:9; Spr 20:20; 30:111;Mt 15:4; Mk 7:10.
De vloek van Jotham
Van het in vervulling gaan van een vervloeking hebben we een voorbeeld in de vloek die Jotham, de zoon van Gideon, uitsprak over Abimelech en de burgers van Sichem (Ri 9:20). Deze Abimelech was de zoon die Gideon bij een bijvrouw verwekt had. Met instemming van de burgers van Sichem liet Abimelech alle zonen van Gideon ombrengen. De enige van de zeventig zonen van de richter die de dans ontsprong, was deze Jotham. Van de top van de berg Gerizim hield hij de burgers van Sichm de bekende fabel voor van de bomen die een boom als koning over zich wilden zalven. Hij vergelijkt in die parabel Abimelech met een doornstruiik en stelt dat als hun weg met Abimelech niet eerlijk en oprecht is geweest er dan vuur zou uitgaan dat Abimelech en de burgers van Sichem zou verteren.
Deze vloek sprak Jotham uit en God stond daar duidelijk achter want zo lezen we:
“Toen Abimelecht drie jaar over Israël had geheerst, zond God een boze geest tussen Abimelecht en de burgers van Sichem, zodat….de burgers van Sichem ontrouw werden aan Abimelech opdat de misdaad, begaan aan de zeventig zonen van Jerubbaäl (andere naam voor Gideon), het vergieten van hun bloed, vergelding zou vinden”(Ri 9:23,24)
Vers 56 en 57 zegt dan dat God het kwaad dat Abimelech gedaan had vergolden heeft en dat ook het kwaad van de inwoners van Sichem aan hen vergolden werd en dan staat er letterlijk
“zo werd de vervloeking van Jotham de zoon van Jerubbaäl, aan hen vervuld”.
Heel duidelijk is dat Jotham niet zo maar een verwensing heeft uitgesproken, maar dat hij sprak als nabestaande van Gideon en als zodanig met gezag spreken kon.
De vloek van de moeder van Micha Ri 17:2
In het boek Richteren vinden we dat een vrouw het ene moment een vloek uispreekt over de dief van haar geld (dat blijkt haar zoon te zijn). Maar als die zoon, Micha, belijdt dat hij dat geld, 1100 zilverstukken, weggenomen haaft, spreekt ze prompt een zgenspreuk over haar zoon uit. Zowel de vloek als de zegen is puur mensenwerk en ingegeven door het bezit van geld . We weten niet welke inhoud de vloek had en evenmin of ze een zegen op Micha legt, maar zowel het een als het ander is geen woord dat kracht heeft. Haar voorstel om van de zilverstukken eenm gesneden beeld te maken geeft wel aan dat deze vrouw niet in de weg van de Heer wandelt. Een zegen van de Heer ontvangt Micha zeer zeker niet. Dat blijkt uit het vervolg van zijn geschiedenis.
De vloek over hen die Benjamin een vrouw geeft
Het slot van het boek Richteren is erg tragisch. Er ontstaat een strijd tiussen de Israelieten en de stam Benjamin omdat deze stam niet met het kwaad dat de Gibeonieten bedreven hebben wil handelen. De Heer wil wel dat de Israëlieten de strijd met Benjamin voeren, maar dan in de goede gezindheid. Daartoe laat Hij hen eerst tweemaal een nederlaag leiden. Pas als ze Benjamin erkennen als hun broeder (Ri 20:18) acht God kennelijk hun gezindheid goed en geeft hij hen de overwinning op Benjamin. Van die hele stam bleven maar 600 man over. Nu hadden de Israëlieten een vervloeking uitgesproken over ieder die aan Benjamin een vrouw zou geven (Ri 21:18). Of dat verstandig was, is natuurlijk de vraag, wat anders is dat de Israelieten er van uitgaan dat die vloek bij overtreding schuld met zich mee zal brengen (Ri 21:22). Met veel kunst en vliegwerk zien ze kans toch 600 meisjes voor de 600 overgebleven Benjaminieten te ‘versieren’. Het slot van het boek zegt, dat in die dagen iedereen deed was goed was in eigen ogen. Toch krijgen we de indruk dat God de vloek van de Israëlieten in zoverre sanktioneert dat ze zich daardoor in grote problemen hebben gemanoevreerd. Ook hier kunnen we zeggen dat de vloek kracht had omdat de Heer Zich er uiteindelijk achter stelde. Zeker mogen we uit dit voorval niet de gevolgtrekking maken dat de vloek van een mens automatisch kracht heeft, omdat woorden uit zichzelf kracht zouden hebben.
De vervloeking van Saul en het volk
Een merkwaardig geval van een vervloeking en de afloop ervan treffen we aan in 1 Sm 14:24. Tijdens de strijd met de Filistijnen laat Saul een vervloeking uitspreken over de man, die ‘spijs eet voor de avond’. Als Jonathan op de hoogte gebracht wordt van die vervloeking nadat hij honing heeft gegeten heeft hij geen goed woord over voor het besluit van zijn vader en zegt:”Mijn vader heeft het land in het ongeluk gestort! (1Sm14:29). Op alle bijzonderheden ga ik niet in, maar als Saul de Filistijnen verder wil achtervolken is er een priester die voorstelt de Here te raadplegen. Dat gebeurt, maar de Here geeft geen antwoord. Saul laat dan onderzoeken wie de schuld daarvan heeft en zegt dat die persoon zeker gedood zal worden ook als zou dat zijn zoon Jonathan zijn. Het volk hoort dat zwijgend aan. Als daarna het lot wordt geworpen wordt Jonathan aangewezen. Hij is bereid ter sterven voor zijn overtreding van het gebod met de daaraan verbonden vloek. Als Sau het oordeel wil voltrekken aan zijn zoon springt het volk voor Jonathan in de bres. Ze beseffen dat het nooit de wil van de Heer kan zijn dat Jonathan door wie de Heer de overwinning over de Filistijen had gegeven gedood zou worden. Zij verhinderen dat het doodvonnis aan Jonathan wordt voltrokken. Hier vallen een paar lessen te trekken. Ten eerste was het gebod van Saul met de daaraan verbonden vloek een heel dom besluit. Dat leert ons dat we voorzichtig moeten zijn met wat we zeggen. Ten tweede merken we op dat God rekeening houdt met deze vloek van de koning. Hij antwoordt niet en laat uitkomen dat om de daad van Jonathan Hij niet antwoordt. Domme uitspraken kunnen ons in grote moeilijkheden brengen. Ten derde merken we op dat Saul koudweg zijn zoon ter dood wil laten brengen. Van een geestelijke houding vinden we bij de koning niets. God gebruikt het goed begrip van het volk om Jonathan te sparen. Hij wordt niet gedood en de vloek wordt niet voltrokken. Dit is heel duidelijk naar de gedachte van God want Jonathan ondervindt van zijn daad geen gevolgen. De derde les is dat God rekening houdt met de vloek, maar dat Hij er niet op staat dat deze vloek op Janathan neerkomt. Uiteindelijk stond de Heer niet achter het gedrag en de uitspraak van Saul. Zo kan het ook in onze tijd zijn dat we als volk van God de dwaasheid van een uitgerpoken vloek onderkennen en de uitwerking van de vloek verhinderen. .
Vloek over wie Jericho herbouwt
Het omgekeerde geldt van de vloek die Jozua uitsprak over de persoon die Jericho zou herbouwen (Jz. 6:26). Deze vloek sprak Jozua als dienstknecht van God uit en die is jaren later letterlijk in vervulling gegaan, zoals we lezen in 1Kn 16:34.
Hetzelfde geldt van de vloek die deze leidsman van Israël uitsprak over de Gibeonieten die met list de Israëlieten overhaalden een verbond met hen te sluiten. Die vloek hield in dat zij altijd knechten zouden zijn, te weten houthakkers en waterputters voor het huis van de God van Israël . Ze zijn dat gebleven en we komen ze later in de tijd van na de ballingschap tegen onder de naam tempelhorigen (zie Ea 2:43;7:7,24; Ne 11:21. De vloek bleef dus op hen rusten, anderzijds zijn ze echter onder Israël in leven gebleven. Hier gaat het ook om een vloek die een gezagsdrager uitspreekt en waar God achter staat.
De vloek van Goliath
Aan de vloek van de Filistijn Goliath hoeven we weinig waarde te hechten. Hij vervloekte David trouwens bij zijn afgoden. Die vloek werkte niets uit bij David. Integendeel deze herdersjongen velde de reus en sloeg hem zijn hoofd af met zijn (Goliaths) eigen zwaard.
De vervloekingen van Simeï over David
Heel anders dan met de vloek van Jozua over de herbouwer van Jericho is het met de vervloekingen die Simeï over David uitsprak toen deze moest vluchten voor zijn zoon Absalom. We lezen daarover in 2Sm 16:5-14;19:15-23. Deze man beweerde dat wat David overkwam een vergelding van de Heer was omdat David de bloedschuld droeg voor het huis van Saul. Hij noem de koning een ‘bloedvergieter’. Welnu, het is duidelijk dat Simeï in tegenstellihng tot Jotham, niet spreekt met gezag van God. Zijn beschuldiging is – dit in tegenstelling met de woorden van Jotham – totaal misplaatst, want David heeft geen bloed vergoten van het huis van Saul. We zien dan ook geen vervulling van de vervloekingen over David uitgesproken.. Het waren puur menselijke woorden, die geen enkele kracht hadden.
De vloek van Elisa
De tekenen die Elisa deed zijn tekenen van genade, behalve de vloek die hij uitsprak over de spottende knapen van Bethel (2Kn 2:23-25). We kunnen deze spot wel wat vergelijken met een kind dat zijn ouders vervloekt. We hebben al besproken dat zo’n zoon of dochter gedood moest worden.
Hier gaat het erom dat deze knapen de profeet van de Heer verwensen. Elisa vervloekt ze en God laat die vloek in vervulling gaan doordat twee berinnen 42 van deze overmoedige knapen ter dood brengen. Dit gebeuren stuit ons tegen de borst, maar kennen wij de ernst wel van de spot van deze knapen en of hun ouders daar ook achter stonden en door de dood van hun kinderen getuchtigd werden? In ieder geval is het weer een vloek die een gezagsdrager uitspreekt en die daarom in vervulling gaat.
De vloek van Nehemia
Een ander voorbeeld van een vloek van een mens over medemensen is de vloek van Nehemia over zijn volksgenoten die vreemde vrouwen hadden genomen (Ne13:25). We lezen niet welke vloek Nehemia uitsprak en kunnen in dat geval ook niet nagaan of die vloek een vervulling heeft gehad. Het kan ook zijn dat Nehemia in algemene zin hen vervloekte en aan God overliet met welk kwaad hij deze overtreders van Zijn gebod zou straffen. In ieder geval heeft Nehemis als leidsman van het volk het gezag om deze vervloeking uit te spreken en had hij er een reden voor. Hij sprak niet zo maar een vloek uit. Waarschijnlijk hebben Pr 7:21, 22 betrekking op ondoordachte en in boosheid uitgesproken vloeken.
Vervloek de koning niet
De wijze prediker houdt zijn volk voor om de koning of een rijk persoon zelfs niet in gedachten te vloeken. De reden voor dit verbod is niet dat God er so-wie-so niet achter zou staan zoals bij het vervloeken van vader of moeder. Nee, de reden is hier heel menselijk: het zou kunnen zijn dat die vloek bij de koning of een rijke bekend zou kunnen worden omdat de vloek toch uitgesproken wordt en deze machtige personen wraak zouden kunnen nemen op hem die de vloek in gedachten had en uitgesproken heeft (Pr 10:20).
De koning en God vervloeken
Bij het voorgaande sluit aan het woord van Jesaja (8:20-22). Daar is sprake van een vloek die men uitspreekt in woede omdat men het niet eens is met het beleid van God en Hem de schuld geeft van de honger en de ellende die men ondergaat in plaats van zich af te vragen of men niet met een tuchtiging van God te maken heeft. Ook hier spreekt de mens in zo’n geval niet met gezag dat God hem heeft verleend.
Onterechte vervloeking over Jeremia
Er zijn in de loop van de tijden heel wat vervloekingen uitgesproken waar God niet achter stond. Enkele ervan hebben we al besproken. Ik wijs nog op de volkomen onterechte vervloeking die men uitsprak over de profeet Jeremia (Jr 15:10). Van zo’n vervloeking kan men echt niet zeggen dat een woord een geweldige kracht heeft zoals men wel beweerd
De vloek vermeld in Ml 1:14
Deze vloek wordt uitgesproken door een profeet van de Heer, dus van een gezagsdrager onder het volk. Hij stelt dat een bedrieger die een goed mannelijk dier beloofd heerft aan de Heer te offeren maar een ondeugdelijk dier als offer brengt, vervloekt is. Zo iemand zal dus zeker de straffende hand van God ondervinden. De reden voor de vloek is dus heel duidelijk.
De vervloeking van Petrus over zichzelf
De vervloeking van Petrus is merkwaardig , want hij vervloekt niet een ander maar zichzelf. Ook hier lezen we niets over de inhoud van de vloek. En of hem een vloek getroffen heeft vermeldt de Schrift ook niet. Gelukkig kunnen we wel zeggen dat Petrus tot inkeer gekomen is en hij vergeving en herstel als apostel heeft gekregen (zie Mt 26:74, 75;Mk 14:71; Jh 21:15-19)
De vervloeking van de vijgeboom
Deze vervloeking betreft niet een mens, maar een boom. De inhoud van de vloek wordt ook heel duidelijk door de Heer aangegeven met de woorden:”Laat niemand meer vrucht van u eten in eeuwigheid”(Mk 11:!4) . Deze vloek is terdege in vervulling gegaan, want de boom was de volgende dag verdord (Mk 11:20,21)
De Heer kon een dergelijke vloek uitspreken als schepper en onderhouder van de natuur. Waarschijnlijk heeft dit gebeuren een symbolische betekenis ten aanzien van de Joodse generatie, vooral wat de leiders betreft, die geen vrucht voor God voortbrachten. Wat anders is dat Jezus aangeeft dat alles wat de discipelen zouden bidden of vragen gbeuren zou. Maar dan moet dat wel gebeuren in afhankelijkheid van de Here God (Mk 11::22,23). De Heer moet achter zo’n gebed kunnen staan, het moet maar niet een probeersel zijn
Zegent wie u vervloeken
Deze uitspraak uit Lk 6:28 en Rm 12:14 hebben we al besproken bij het eerste deel. Men zie aldaar.
De schare die de wet niet kent is vervloekt
De ongelovige leidslieden van het volk beschouwen de gewone Israëlieten en dan in het bijzonder hen die Jezus volgden als ‘de schare die de wet niet kent’, als vervloekt (Jh 7:49). Deze mensen kenden de wet niet en deden de wet niet, dus de vloek van de wet zou op hen rusten. Maar God zegent juist deze mensen die in Jezus geloofden. Dit woord van de leidslieden heeft geen enkele kracht.
De vloek van de Joden die Paulus wilden ombrengen
Een veertigtal tegenstanders van de apostel vervloeken zichzelf dat ze niet zullen eten en drinken voordat ze Paulus hebben gedood. De vervloeking houdt in dat God hun vloek over hen in vervulling zal laten gaan als ze wel zouden eten en drinken. Nu, ze hebben Paulus niet gedood. maar ze zullen heus wel aan het eten en drinken zijn geslagen. Of God hun vloek op hen heeft doen neerkomen lezen we niet, maar het is m.i. aanemelijk dat het hen echt niet goed gegaan zal zijn.
Vervloekt is Jezus
Ten overvloede vermeld ik de uitspraak dat ‘niemand die door de Geest van God spreekt zegt: Vervloekt zij Jezus’. (1Ko 12:3). De Geest zal niemand dat laten zeggen, dat is totaal onmogelijk. Wat anders is dat iemand in vijandschap tegen Jezus en tegen God met zijn mond wel zo’n vervloeking kan uitspreken. Maar dat is dan een voortbrengsel van het zondige vlees in hem.
Van zulke boosdoeners geldt juist het woord dat Paulus heeft opgetekend in 1 Ko 16:22:”Als iemand de Heer niet liefheeft, die zij vervloekt”.
Eenzelfde soort uitspraak komen we tegen in Gl 1:8 dat als’iemand een afwijkend evangelie predikt hij vervloekt is’. Vergelijk hierbij ook Hb 6:8 en 2 Pt 2:14. Petrus zegt van bepaalde boosdoeners dat ze kinderen van de vervloeking zijn. In deze gevallen gaat het om de vloek van God die over zulke personen zal komen of die op hen rust. Gelukkig is er voor mensen die zulke ernstige dingen zeggen en doen wel vergeving als ze zich bekeren en hun schuld aan God belijden
Met de tong vervloeken wij de mensen
Deze tekst uit Jk 3:9 geeft aan hoe we onze tong in plaats van voor verheerlijking van God , ook kunnen gebruiken als instrument om te vloeken. Over een vervulling van die vloek zegt Jakobus niets. Eerder is aanvaardbaar dat hij een vloekverwensing op het oog heeft. Hoe dat ook zij: dat zo’n vloek kracht zou hebben zegt hij niet.
Niets vervloekst zal er meer zijn
Dit gedeelte wil ik graag afsluiten met de bemoedigende tekst uit Op 22:3 dat in het Nieuwe Jeruzalem geen vervloeking meer zal zijn. Geen loslippige vervloeking zal daar meer worden uitgesproken. Ook zal God daar niemand met een vloek bestraffen want er heerst een volmaakte zondeloze toestand.
Zover is het nog niet daarom is voor ons van kracht dat we moeten bidden om een wacht voor onze mond en dat we alleen dingen zullen zeggen die tot eer van God en tot zegen voor de mensen zijn