Betreft: Zekerheid van het heil, ofwel van van behouden zijn
Vraag:
Hoe weet je dat je wedergeboren bent? Hoe weet je dat je tot de gelovigen behoort, dat je gelooft? Ik aanvaard Christus, maar de zekerheid dat Hij mij aangenomen heeft, bezit ik niet. Is het worstelen met de Bijbel een bewijs?
Hoe weet je dat je zonden vergeven zijn en je voor eeuwig behouden bent? Is het niet hoogmoedig te zeggen dat je voor eeuwig behouden bent? Het oordeel is toch aan God?
Is het enkel een zaak van weten of komt je gevoel er ook bij te pas?
Kun je de zekerheid van het geloof niet kwijtraken bijvoorbeeld doordat je in heel moeilijke omstandigheden komt te verkeren?
Antwoord:
Wanneer ben je wedergeboren?
In Jh 1:12 staat dat allen die de Heer Jezus aangenomen hebben het recht of de macht hebben, kinderen van God te worden. In het volgende vers staat dat ‘hun die in zijn naam geloven’ uit God geboren zijn. Het komt er dus op aan dat we de Heer Jezus aannemen als onze Heer en Heiland ofwel dat we in zijn Naam, dat is in Hem, in wie Hij is, geloven. Dit zien we ook in Jh 3. Nadat Nicodemus te horen heeft gekregen dat hij opnieuw geboren moet worden, gaat de Heiland met hem spreken over het feit dat Hij op het kruis verhoogd moet worden en dat ieder die in Hem gelooft het eeuwige leven heeft. Het komt dus aan op geloven in Jezus Christus, je toevertrouwen aan Hem. De bevestiging krijg je niet door een briefje uit de hemel of door een of ander gevoel. De bevestiging ligt in het Woord, in de Bijbel. God zegt, dat wie Christus aangenomen heeft een kind van Hem is en dus behouden is. Dat moeten we in het geloof aanvaarden. Dan pas komt het gevoel van vrede en blijdschap. Vertrouw God op zijn Woord!!
Wat het zien op de slang voor Israël betekende, betekent geloven in Jezus Christus voor ons
Wanneer ben je een gelovige?
Het worstelen met de Bijbel, het volgen van een Bijbelcursus, het hebben van belangstelling voor geloofszaken zijn positieve dingen, maar ze bewijzen nog niet dat men ook werkelijk gelooft. Wel geven ze aan dat God als het ware met ons aan het werk is.
Geloven betekent dat we aanvaarden dat God bestaat en dat Hij ons het heil wil geven. Hb 11: 6 zegt er dit van: ‘maar zonder geloof is het onmogelijk Hem (d.i. God) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken’.
Om verlost te worden en het eeuwige leven te ontvangen is het noodzakelijk dat men zich bekeert en gelooft in de Heer Jezus. De eerste vraag is dus of we met berouw van onze zonden ons tot God hebben gewend en onze zonden beleden en onze zondigheid voor Hem erkend hebben. Een tweede vraag is of we echt aanvaard hebben dat Jezus Christus voor ons (voor mij persoonlijk) op het kruis gestorven is en voor ons de straf over onze zonden heeft gedragen. Met daarbij de beslissing om Hem te erkennen als Heer en Hem de baas van ons leven te laten zijn. Als we dat gedaan hebben. mogen we weten gelovigen te zijn.
Hoe weet je behouden te zijn?
Om behouden te worden moeten we doen wat de Schrift zegt: geloven in Jezus Christus. Om te weten dat we dan behouden zijn, moeten we geloven wat de Schrift zegt. Welnu, we zagen al in Jh 1:12 dat zij, die de Heer Jezus aangenomen hebben de macht of het recht hebben kinderen van God te zijn. In vers 13 staat dat zij die in de naam van de Zoon van God geloven (dat is in Christus als Zoon van God geloven) uit God geboren zijn. Nogmaals: we krijgen daarvoor niet ‘een briefje uit de hemel’ of een ’tekst’ of iets dergelijks. We hebben namelijk al ‘een brief’ uit de hemel, de Bijbel het Woord van God.en we hebben een duidelijke tekst in dat Boek. Er staat immers in 1 Jh.5:13 ‘Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon van God, opdat gij weet dat gij eeuwig leven hebt’. Dat wat Johannes geschreven heeft staat ervoor, namelijk: ‘wie de Zoon heeft, heeft het leven’.
Als de cipier in Filippi vraagt wat hij moet doen om behouden te worden, zegt Paulus niet dat hij moet gaan worstelen met de Bijbel, veel moet gaan bidden, het maar moet afwachten of iets van dien aard. Nee, het antwoord van de apostel is klaar en duidelijk: ‘Stel uw vertrouwen op de Heer Jezus en u zult behouden worden, gij en uw huis’ (Hd 16:31). Deze ruwe man geloofde en verheugde zich nog diezelfde nacht dat hij tot geloof gekomen was.
Geloven is vertrouwend aannemen wat God in Zijn woord tot ons zegt. Nooit lezen we ergens dat je het niet zomaar mag aannemen of dat je maar moet afwachten. Nooit zegt Paulus zoiets tegen onbekeerden. Integendeel hij roept ze op zich te bekeren en te geloven in Jezus Christus (vgl. Hd 17:30).
Als we ons bekeerd hebben en geloven in Jezus Christus dan weten we dat we voor eeuwig behouden zijn omdat God dat zegt in Zijn woord. God in vol vertrouwen ‘op Zijn woord nemen’ is geen hoogmoed, maar juist ootmoed. Het niet aanvaarden van deze uitspraken uit de Schrift is juist menselijke hoogmoed en eigenzinnigheid. Natuurlijk komt God alleen het oordeel toe, maar het is juist God die zegt, dat iemand die in Christus gelooft behouden is. Niet wij bepalen dat, maar God heeft het zelf gezegd en dus mogen we het Hem nazeggen.
Komt het gevoel er niet bij te pas?
Onze zekerheid berust dus niet op ons gevoel, ook is ze niet afhankelijk van onze levensomstandigheden. Wel heeft ons gevoel er mee te maken. Het gevoel is echter niet de basis van onze zekerheid, maar het gevolg van de zekerheid die gebaseerd is op Gods woord. Wie God op zijn woord neemt, ervaart de blijdschap van het geloof. God werkt die blijdschap door Zijn heilige Geest in ons hart. Maar dan moeten we Hem eerst onvoorwaardelijk geloven. In het geloofsleven bestaat deze volgorde: 1. Het heilsfeit: dat is het werk van Jezus Christus waarvan de Bijbel getuigt. 2. Het geloven van dat heilsfeit, anders gezegd:geloven in Jezus Christus. Hem aanvaarden als Heiland en Heer en daarmee gepaard: onvoorwaardelijk geloven wat God zegt aangaande de zekerheid van behoud. 3. Dan volgt het blijde gevoel van behouden te zijn. Dat is niet de grond, maar het resultaat van 1 en 2.
Beroven de levensomstandigheden ons onze zekerheid niet?
De levensomstandigheden behoeven onze zekerheid niet aan te tasten, maar ze kunnen dat wel. Als dat gebeurt is dat echter niet Gods werk, maar het werk van het eigen ik in ons of van de satan aan wie we het oor lenen. Er is ons immers geen aardse voorspoed beloofd, maar integendeel vervolging en verdrukking. Ook zijn gelovigen niet gevrijwaard van ziekte, werkeloosheid en andere moeiten en zorgen van het leven. We mogen echter weten op grond van Rm 8: 28 dat al deze dingen meewerken ten goede. Er staat niet dat we dat zien maar dat we het weten en we weten het omdat God het zegt. Waarom kunnen we er vast van op aan dat alles meewerkt ten goede? Omdat God voor ons is en Zijn eigen Zoon voor ons niet heeft gespaard, maar Hem overgegeven heeft in de kruisdood. Als we dat echter uit het oog verliezen, als we tegen de moeiten en zorgen gaan steigeren, dan maken we onszelf ongelukkig en verliezen we de zekerheid van het geloof. Ons vertrouwen in God en Zijn woord hebben we dan ondermijnd.
Er is veel leed in de wereld en we krijgen op onze ‘waaroms’ vaak geen antwoord. Maar God zegt ons wel wat de uitwerking van alle moeite en zorg is. Het werkt mee ten goede en dat moeten we gelovig aanvaarden. Als we dat doen en alle twijfel in de kiem oordelen dan halen de levensomstandigheden ons niet geestelijk onderuit en verliezen we de zekerheid van het geloof niet.