Vroegere toetsing bijgesteld
Een jaar of dertig geleden heb ik een brochure geschreven getiteld: ‘De zogenaamde gebedsgenezing getoetst aan de Schrift’, waarin ik een aantal stellingen toetste die destijds door Osborn en anderen naar voren werden gebracht en die naar mijn opvatting geen recht deden aan wat de Schrift zegt.
Uiteraard was dit geschrift enigszins eenzijdig omdat ik mij voornamelijk richtte op bestrijding van een m.i. verkeerde mening. Tegenwoordig wordt er opnieuw maar nu in veel breder verband gesproken en geschreven over ziekte en genezing. In diverse brochures en bladen wordt dat vrij uitgebalanceerd gedaan, toch verschijnt er ook lektuur waarin we dezelfde onjuiste argumenten tegenkomen die in de tijd van Osborn naar voren werden gebracht. Nu ik me ertoe zet het onderwerp ‘ziekte en genezing’ weer onder de loep te nemen kan ik dan ook gedeeltelijk putten uit wat ik eertijds heb geschreven. Daarnaast echter wordt er een nieuwe belichting van het onderwerp gegeven, die mij – eerlijk gezegd – nopen mijn opvatting enigszins bij te stellen en die mij dwingt mij genuanceerder uit te drukken.
Onvoldoende onderscheid gemaakt
Dit artikel wil ik beginnen met te wijzen op een heel belangrijke zaak die voor verwarring in de discussie voert en wel dat velen in hun spreken en schrijven het hebben over gebedsgenezing maar daarbij lang niet voldoende onderscheid maken tussen:
I genezing op grond van gebed en
II genezing op grond van het uitoefenen van de gave van gezondmaking.
Een voorbeeld hiervan trof ik aan in het dcecembernummer van het jaar 2002 van Koers, dat voor een groot gedeelte aan het onderwerp ‘ziekte en genezing’ is gewijd. Op blz. 24 staat daar: ‘Een gebed om genezing zou, net als andere gaven van de Geest, een plek kunnen krijgen binnen de reformatorische kerken, denkt Westerkam’. Het kan ‘a slip of the pen’ zijn maar zoals het er staat zou volgens ds. Dick Westerkamp het gebed om genezing tot de gaven behoren die God schenkt. Zoals gezegd kan dit leiden tot verwarring en dat doet het ook.
Graag wil ik proberen het verschil tussen deze beide aspecten vanuit de Bijbel toe te lichten om hier de noodzakelijke ordening in te brengen.
Genezing op grond van gebed
Dit aspect wordt in Jak. 5: 13-16 duidelijk toegelicht. Het gaat in dat gedeelte om een zieke die de oudsten van de gemeente bij zich moet vragen. Deze oudsten zullen dan een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. Dit gerlovig gebed zal de zieke gezond maken.
Natuurlijk is het ook mogelijk dat gelovigen hetzij persoonlijk, hetzij als groep – bijvoorbeeld als plaatselijke gemeente – voor een zieke bidden. Daarvan vinden we echter geen voorbeeld in het nieuwe testament. Wat het bidden voor een zieke betreft zullen we het dus moeten doen met wat we in Jac. 5: 13-18 vinden. Van een gave van genezing is daarbij helemaal geen sprake. Een uitleg van dat bijbelgedeelte volgt later. ik wil eerst het tweede punt – het uitoefenen van de gave van genezing nader toelichten
Genezing door uitoefening van de gave of macht van gezondmaking
Hiervan worden heel wat voorbeelden in de Schift gegeven, kenmerkend is daarbij dat er van een gebed met of voor de zieke geen sprake is (voetnoot 1). Men kan in dat geval niet van gebedsgenezing spreken.
Laten we eerst een paar voorbeelden bekijken die met de gave van gezondmaking te maken hebben.
Een eerste vermelding vinden we in Mk 6: 7-13. We lezen daar dat de Heer zijn discipelen macht of autoriteit gaf over onreine geesten om ze uit te drijven. Vervolgens staat er in vers 12 dat ze uitgingen en prdikten dat men zich moest bekeren. Daarbij wierpen ze inderdaad boze geesten uit en dan komt er een uitspraak die voor ons onderwerp van belang is, namelijk ‘en zalfden vele zieken met olie en genazen hen’. We lezen hier niets van een gebed, de nadruk ligt er op dat de discipelen macht uitoefenen die zij als een gave van de Heer gekregen hebben. Er staat vervolgens niet dat de zieken werden genezen, maar dat de disipelen – natuurlijk middelijkerwijs als dienstknechten van God die hen daartoe de macht gegeven had – de zieken genazen.
Er zijn hier een paar dingen die opvallen en wel:
- dat -zoals al gezegd- het hier niet gaat om de macht van het gebed maar om het uitoefenen van
macht die Christus verleend heeft; - dat het uitdrijven van boze geesten en het genezen van zieken in één adem genoemd
wordt en dat roept de vraag op hoe de verhouding tussen die twee zaken is ; - dat het uitoefenen van deze macht gekoppeld is aan prediking en wel zodanig dat we van
tekenen ter bevestiging van de predikling mogen spreken.
Op dit punt wil ik nu nader ingaan, de andere twee komen later aan de orde.
De bewering dat het in Mk 6 gaat om tekenen als bevestiging van de prediking wordt gesteund door de tweede tekst waar ik aandacht voor wil vragen, te weten Mk 16: 15-20. We vinden daar eerst de opdracht om te prediken met inbegrepen de taak om te dopen en daarop noemt de Heer de tekenen die de predikinjg zullen volgen o.a. dat de discipelen op zieken de handen zullen leggen en dat die zieken beter zullen worden. In vers 20 staat vervolgens dat de discipelen uitgingen en overal predikten terwijl de Heer meewerkte en het woord ‘bevestigde’ door de ,tekenen die daarop volgden.
Het bevestigend karakter van de tekenen en wonderen treffen we ook aan in Hb.2: 3,4. Hier wordt het woord ‘medegetuigen’ genoemd. God getuigde mee wat de prediking betreft door tekenen en wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van de Heilige Geest. Het woord ’teken’ houdt al in dat er van de genoemde zaken zeggingskracht uitging, maar dan in nauw verband mert de prtediking.
Van dit soort tekenen geeft het boek de Handelingen heel wat voorbeelden waarop we later terugkomen, maar eerst willen we de kwestie van genezing op gebed nader bekijken
Heeft Jak.5: 13-20 wel betrekking op de christelijke gemeente?
Een eerste vraag die zich voordoet is of Jacobus wel een voorschrift geeft voor gelovigen uit de heidenen of volken. Er zijn uitleggers die dat ontkennen en die dit gedeelte van geen betekenis achten voor de Kerk of Gemeente van Jezus Christus. Ze voeren daarvoor de volgende argumenten aan:
- de brief is geschreven aan de twaalf stammen in de verstrooiing, dus aan Joden en niet aan een
christelijke gemeente ofwel aan gelovigen uit de volken; - het zalven met olie is een Joods gebruik, als christenen zijn we gezalfd met de Heilige Geest.
- wat Jacobus voorschrijft geldt alleen voor ‘de overgangsperiode’ die we in het boek de
Handelingen vinden beschreven en die eindigt met de verwerping van het evangelie door de
Joden te Rome (zie Hd. 28: 23-28). Joden beschouwden ziekte als een kastijdihg van God en
genezing was dus een zaak die enkel op het geestelijk vlak lag, vandaar dus de nadruk op het
gebed; - in de brieven van Paulus, de apostel van de volken, vinden we niets dat overeenstemt met wat
Jacobus schrijft; - Paulus raadt de zieke gelovigen waarvan hij melding maakt nergens aan de genezingsmethode
die Jacobus aanwijst, te volgen.
Met het Joodse karakter van de brief van Jacobus zullen we zeker rekening moeten houden, maar de hierboven gegeven stellingen gaan m.i. veel te ver en zijn eenzijdig. We kunnen wat Jacobus hier schrijft net zo min als wat hij eerder in zijn brief geschreven heeft voor ons als christenen uit de volken ‘aan de kant zetten’. We gaan dan ook verder met een nader onderzoek van wat de apostel in het boven aangehaalde gedeelte schrijft.
Gaat het in Jk 5: 13-20 om ziekte als gevolg van zonde?
Over de in dit kopje aangegeven vraag wordt verschillend gedacht. Er zijn uitleggers die stellen dat er in bepaalde gevallen wel een dergelijk verband kan zijn, maar dat Jakobus niet uitsluitend op deze gevallen doelt.
Anderen gaan er wel van uit dat de apostel doelt op ziekte als gevolg van persoonlijke zonde.
Voor deze gedachte is naar mijn mening heel veel te zeggen. Hoewel we er niet een keihard bewijs van kunnen leveren, zijn er toch een aantal sterke argumenten voor aan te voeren.
Ten eerste valt het op dat in dit gedeelte over genezing en belijden van zonden wordt gesproken. In vers 15 wordt in voorwaardelijke zin gesproken over ‘en als hij zonden gedaan heeft, zal hem vergiffenis geschonken worden’. In vers 16 is de volgorde echter omgekeerd. Daar staat eerst ‘belijdt dus elkaar de zonden’ en dan volgt ‘bidt voor elkander opdat u gezond wordt’. Hier worden deze twee zaken vrij sterk aan elkaar gekoppeld.
Ten tweede vindt deze gedachte steun in het feit dat de man niet zo maar iemand moet vragen om voor hem te bidden, maar dat hij de oudsten van de gemeente moet roepen. Er moet dan namelijk niet alleen genezing plaatsvinden, maar ook herstel van de onderlinge relatie die door de zonde verstoord is. Gaan we van deze situatie uit dan is het ook begrijpelijk dat Jacobus met zekerheid spreekt over het feit dat de zieke genezen zal worden, als namelijk de oorzaak van de ziekte is weggenomen dan zal God genezing schenken.
In de derde plaats moeten we bedenken -daarop is al enigszins gewezen- dat voor Joden het verband tussen ziekte en zonde heel reëel was, denk maar aan de vraag van de discipelen in verband met de blindgeborene (Jh9: 1-3). Hun vraag was in dat geval onterecht, maar dat neemt niet weg dat die vraag bewijst hoe nauw voor de discipelen het verband tussen ziekte en zonde was.
Ten vierde is het kenmerkend dat Jacobus direct nadat hij voorgeschreven heeft voor elkaar te bidden ‘opdat u gezond wordt’, wijst op het effect van een krachtig gebed en daarbij het voorbeeld van Elia aanhaalt. Welnu het gebed van deze profeet had te maken met de afwijking van het volk Israël.
Het is dus helemaal niet uit de lucht gegrepen om bij Jk. 5 te denken aan ziekte als gevolg van persoonlijke zonde.
Nog een kleine aanvulling. Dat ziekte inderdaad een gevolg van bedreven zonde kan zijn, blijkt uit Jh. 5: 14 want de Heer zegt tegen de man die 38 jaar ziek was geweest: ‘Zie u bent gezond geworden: zondig voortaan niet meer, opdat u niet iets ergers overkomt’.
Tekenend is ook dat de Heer tegen de verlamde man, die door vier vrienden door het dak was neergelaten eerst zegt: ‘Kind, uw zonden worden vergeven’ en hem daarna geneest van zijn kwaal.
Een typerend voorbeeld dat iemand met ziekte gestraft wordt vanwege zijn zonde vinden we in het Oude Testament in het geval van Gehazi. De melaatsheid van Naaman wordt hem en zijn nakomelingen opgelegd.
Een kastijding met ziekte kan ook een gemeente opgelegd worden. Het droevige voorbeeld daarvan vinden we in de gemeente te Korinthe waar zeer ernstige misstanden bestonden. Men zat daar dronken aan een maasltijd die men als het vieren van het avondmaal berschouwde (1Kor.11: 27-32, vergelijk ook Openb. 2: 22).
Zalving met olie
De vraag is wat de zalving met olie voor betekenis heeft. Voor Joden was dit een bekend geneesmiddel bij letsel dat men had opgelopen, denk maar aan Lk10: 34. Toch kan hier in Jk5 en ook in Mk 6: 13 bezwaarlijk aan een geneesmiddel gedacht worden. Er wordt nasmelijk over ziekte in algemene zin gesproken en niet over aangebracht letsel.
In het Oude Testament vinden we dat priesters, koningen en profeten met olie gezafd werden. Dat had niets te maken met ziekte of iets van die aard, maar enkel met een symbool dat duidelijk maakte dat ze van Godswege in een bepaalde funktie gesteld werden.
Bij de zalving van een zieke met olie moeten we niet denken aan het aanbrengen van een geneesmiddel, zoals wel het geval is in Luk.10: 34 maar aan een symbolische handeling waarbij de olie een beeld is van de Heilige Geest. De zin kan dan zijn dat symbolisch uitgedrukt wordt dat de Heilige Geest de patiënt 1) ertoe brengt zijn zonden te belijden en / of 2) dat de Geest kracht geeft voor de genezing;
Het gelovig gebed betreft de voorbede van de oudsten. Zij moeten geloof hebben dat God de zieke zal genezen. Uiteraard geldt dit ook voor de zieke, maar de uitdrukking ‘het gelovig gebed’ slaat op het gebed dat de oudsten uitspreken. In geval er geen genezing optreedt moeten de oudsten niet de schuld daarvan bij de patiënt leggen door te zeggen dat hij niet genoeg geloof zou hebben, nee ze moeten zichzelf afvragen of zij wel genoeg geloof hebben;
Afgezien van de kwestie van zonde, kan iedere zieke natuurlijk aan elke gelovige of aan de gemeente vragen om voor hem te bidden. Voor het doen van voorbede is namelijk geen gave nodig die speciale gelovigen zouden hebben, maar geloof dat elke gelovige kan bezitten.
Als er geen zonde in het spel kan men er m.i. niet vanuit gaan dat de ziekte altijd zal genezen. Men zal dan moeten bidden in de geest van: ‘Niet onze wil, maar de uwe geschiede’;
Dan nog een kritische opmerking: de Schrift spreekt nergens over massale, landelijke of regionale gebedsbijeenkomsten om voor zieken te bidden. Jac.5 betreft het gebed van de oudsten van een plaatselijke gemeente. Ook vinden we een voorbeeld van een regelmatig gehouden bidstond van een plaatselijke gemeente in een geval van ernstige nood. Ik doel op Hand. 12 waar vermeld staat dat de gemeente te Jeruzalem voortdurend bad voor Petrus, die gevangen genomen was en gevaar liep gedood te worden. Zo kan de gemeente ook bidden om genezing voor de zieken in haar midden, maar dan gaat het om voorbede en niet om uitdrijven van ziekte door een machtwoord want dan hebben we te maken met de gave van gezondmaking die iemand in dat geval moet bezitten
De gave van gezondmaking nader bekeken.
Bij het uitoefenen van de gave van gezondmaking meen ik dat we onderscheid moeten maken tussen het uitoefenen van deze gaven:
a) in de plaatselijke gemeente, intern gebruik om zo te zeggen en
b)het uitoefenen van deze gave (of: macht) als bevestiging van de evangelieprediking in de wereld, extern gebruik.
Intern gebruik
In 1Kor. 12 lezen we tweemaal over de gave van genezing (vs. 9, 28). Uit dat hoofdstuk blijkt duidelijk dat niet iedereen deze gave heeft. Verder volgt uit hoofdstuk 14 dat de gaven, dus ook die van genezing, moeten geschieden tot opbouwing van de gemeente ofwel van de gelovigen. Een voorbeeld van een dergelijk gebruik treffen we aan in Hand. 20: 7-12 waar Paulus zijn gave gebruikt om Eutychus op te wekken. Er staat dan dat allen vertroost werden. Het intern gebruik van de gave van genezing is tot opbouwing en vertroosting van het geheel.
Extern gebruik
De gave of macht tot genezing houdt in, dat er een teken verricht wordt (zie Mark.16: 17,18). Tekenen begeleiden het optreden van Jezus Christus en zijn discipelen in hun boodschap naar de Joden toe (zie Mark 6: 13, Joh. 2: 11,23; 6: 2; 8: 31; 11: 47; 20: 30 en Hand. 2: 22) en ze begeleiden het optreden van predikers onder de heidenen (zie Hand.2: 43; 3: 7,8; 5: 12,15,16; 9: 32-43; 19: 11,12 als ook 2Kor. 12: 12).
Van de tekenen kan nog het volgende gezegd worden: Ze waren in het OT aangekondigd (zie Jes. 61: 1,2 ,verg. Luk.4: 18,19) en door Jezus Christus aangegeven en beloofd. Op grond van het O.T. mochten de Joden bij het optreden van de Messias en zijn gezanten tekenen verwachten. Die tekenen zijn ook gekomen. Ze dienden als bevestiging van de evangelie – boodschap (zie nogmaals Mark. 16: 19,20, als ook Hebr, 2: 4).
Deze tekenen werden verricht om de heidenen te overtuigen dat de boodschap van het evangelie een boodschap is van Godswege, de Schepper van hemel en aarde (dit in tegenstelling tot de afgoden) aangaande zijn Zoon, Jezus Christus en het verlossingswerk dat Hij volbracht heeft Zeker kan God in zendingsgebieden waar het woord nog bevestigd moet worden, zulke tekenen willen geven ter bevestiging van de prediking van het evangelie. In hoeverre God dit ook nog bewerkt in gebeiden waar het evangelie allang bevestigd is, is de vraag. Dat geldt bijzonder als men daar als christenheid vervallen is tot een levenloos geloof. Anderzijds kunnen we niet uitsluiten dat God onder een geestelijk gedegenereerde christenheid niet een opwekking kan geven waarbij Hij aan de boodschap kracht verleent door tekenen te laten geschieden.
Mislukken van een poging tot genezing
Als iemand echter in zo’n geval de gave van genezing uitoefent en er treedt geen genezing op mag hij (net als in het geval van gebedsgenezing., zie hierboven) de schuld niet bij de patiënt leggen en stellen dat deze niet genoeg geloof heeft.
Als de discipelen namelijk de maanzieke knaap niet kunnen genezen, ligt dat volgens de Heer Jezus niet aan het on(klein)geloof van de vader, maar aan de onmacht van de discipelen (zie Matt.17: 19, 20). Men mag een enkele tekst een te smalle basis vinden voor de genoemde stelling, maar dan moeten men wel bedenken dat er in het NT geen ander voorbeeld te vinden is van een poging tot genezing die mislukt. Sommigen menen wel in Mark. 6: 5,6 een tweede voorbeeld te vinden van het mislukken van een poginmg tot genezing en voeren aan dat het ongeloof van de patienten ook een reden kan zijn dat een genezing niet plaatsvindt. Dit is echter onterecht. Deze tekst laat zien dat Jezus wel degelijk genezing bewerkte bij enkele zieken, de massa echter was vervuld van ongeloof en dat verhinderde de Heer om ‘krachten’ te laten plaatsvinden. In dit gedeelte wordt met geen enkel woord gezegd, dat de Heer een poging tot genezing deed, maar dat die mnislukte vanwege het ongeloof van de patient.
Zij die de gave hebben om zieken te genezen zijn afhankelijk van de vraag of er kracht van de Heer is om te genezen (zie Luk. 5: 17) en of de patient geloof heeft om gezond te worden (Hand.14: 9).
Natuurlijk worden niet alle zieken genezen, dat was ook niet het geval in de dienst van de Heer Jezus en van de apostelen. Bij het badwater van Bethesda (Joh.5: 1-18) geneest de Heer voor zover wij weten alleen de 38 jarige zieke, maar het gaat hierom dat we nooit lezen van een poging tot genezing die dan mislukt behalve zoals al gezegd in het geval van de discipelen en de maanzieke knaap, maar dat is dus vanwege hun ongeloof.
Aanvullende corrigerende opmerkingen
Soms wordt gezegd, dat God geen ziekte zendt en Hij geen bedoeling met ziekte heeft, ziekte zou altijd het werk van satan zijn.
Dat God een gelovige geen ziekte en ongemak zendt is in strijdt met Ex. 4: 11. Als Mozes zich aan zijn zending om naar Farao te gaan wil onttrekken met een beroep op het feit dat hij ‘zwaar van mond en zwaar van tong is’antwoordt God hem: ‘Wie heeft de mens een mond gegeven, wie maakt stom of doof, ziende of blind; ben Ik het niet, de Here’.
Dit neemt niet weg dat satan in bepaalde gevallen de veroorzaker van ziekte genoemd wordt. We lezen dat in Job 2:7, maar dit ging niet buiten God om zoals uit vers 3b van dat hoofdstuk blijkt. Job drukt uit dat dat dce Here heeft gegeven en zegt dan niet ‘de satan hgeeft gebnomen’, maar de Here heeft genomen (Job1: 21).
Een beter voorbeeld is Luk13: 16 waar we lezen ‘En deze, die een dochter van Abraham is, welke de satan achttien jaar gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van deze band op de dag des sabbats’. Uit deze tekst mogen we echter niet concluderen dat satan altijd de veroorzaker van ziekte is, want dat strijdt met Ex.4: 11, of dat God in zo’n geval buiten spel staat.
Eerder moeten we concluderen dat satan bij ziekte een instrumen van God kan zijn.
b) De uitspraak ‘Ik ben de Heer uw Heelmeester’ (Ex. 15: 26) ziet niet op genezing van ‘gewone’ ziekten maar op het feit dat God Israël niet de kwalen van Egypte zou opleggen als ze tenminste in zijn wegen bleven wandelen. Als dat niet het geval was tuchtigde de Heer hen wel met ziekten of epidemieën, denk bijv. aan 2 Sam. 24: 1 en 15;
c) Uit 2 Kron.16: 12 mag niet afgeleid worden dat we geen dokter zouden mogen consulteren. De fout van Asa is dat hij zijn genezing zocht buiten de Heer om. Bovendien waren de ‘heelmeesters’ w.s. heidense medicijnmannen (verg. 2Kon1: 2). We weten daarentegen dat Lukas een geliefde geneesheer wordt genoemd (Kol.4: 14) en we kunnen ons moeilijk voorstellen dat Paulus hem zo zou noemen als het beroep van arts tegen Gods wil inging (verg. ook Matt. 9: 12);
d) Jes. 53: 4 wordt vaak aangehaald om te stellen dat genezing in de verzoening is begrepen en een gelovige dus niet ziek hoeft te zijn. Blijkens Matt. 8: 16 is deze tekst echter vervuld tijdens het leven van Jezus toen Hij zieken genas. Ook blijkt uit 1Petr. 2: 25 dat Jes. 53: 4 slaat op het genezen van innerlijke afdwaling ofwel op bekering. Zie voor deze betekenis van genezen ook: Jer. 14: 19; 6: 14; 3: 22;
e) Vaak wordt Hebr. 13: 8 aangehaald en leidt men daaruit af dat Jezus Christus wil dat alle gelovigen genezen worden en dat ook in onze tijd. Er staat echter niet: ‘Jezus Christus doet altijd hetzelfde’, maar ‘Jezus Christus is altijd Dezelfde’ Dat Christus niet alle gelovigen gelijk behandelt blijkt uit Hand. 12: 2 in vergelijking met vers 8. Jacobus werd namelijk met het zwaard gedood, maar Petrus werd bevrijd. Heel sterk spreekt ook Hebr.11:: 32-38. Tot aan vers 36 gaat het over gelovigen die op een wondere manier zijn uitgered, daarna gaat het echter over gelovigen die vreselijke beproevingen hadden door te maken en daaruit niet gered werden;
f) Tenslotte wil ik nog wijzen op diverse gelovigen die in de schrift worden vermeld en waarvan getuigd wordt dat ze ziek waren en God daar kennelijk een bedoeling mee had: Het zoontje Abia van Jerobeam (1Kon.14); Eliza (2Kon 13: 14);Jakob (Gen. 48: 1); Hiskia (Jes. 38: 1-8; Daniël (Dan. 8: 27); Epafroditus (Fil. 2: 27,30); Trofimus (2Tim. 4: 20); Timoteüs (1Tim. 5: 23).
Er zou meer over dit onderwerp te zeggen zijn, maar dit moge voldoende zijn om wat ordening aan het denken over dit onderwerp te geven.